Installatie
Verwarming
LET OP
De elektronica kan oververhit raken door verhoogde omgevingstemperatuur!
‣
Houd de maximaal toegestane omgevingstemperatuur voor de transmitter aan .
‣
Let op de voorschriften voor wat betreft de inbouwpositie van het instrument afhankelijk
van de mediumtemperatuur .
Onder kritische klimatologische omstandigheden is het met name van belang, dat wordt
gewaarborgd, dat het temperatuurverschil tussen de omgevingstemperatuur en de
mediumtemperatuur niet >100 K. Passende maatregelen moeten worden genomen,
zoals verwarming of isolatie.
LET OP
Gevaar voor oververhitting bij verwarmen
‣
Waarborg, dat de temperatuur aan het onderste uiteinde van de transmitterbehuizing niet
hoger wordt dan 80 °C (176 °F).
‣
Waarborg, dat voldoende convectie plaatsvindt aan de transmitterhals.
‣
Waarborg, dat een voldoende groot oppervlak van de behuizingssteun onbedekt blijft. Het
onbedekte deel werkt als een radiator en beschermt de elektronica tegen oververhitting en
overmatige koeling.
Verwarmingsopties
Wanneer voor een medium geen warmteverlies aan de sensor mag optreden, kunnen de
volgende verwarmingsopties worden toegepast:
• Elektrische verwarming, bijv. met elektrische verwarmingsbanden
• Via leidingen gevuld met warm water of stoom
• Via verwarmingsmantels
Voor meer informatie over verwarming met elektrische verwarmingsbanden, zie de
bedieningshandleiding van het instrument op de meegeleverde CD-ROM
Trillingen
De hoge oscillatiefrequentie van de meetbuizen waarborgt dat de correcte werking van het
meetsysteem niet wordt beïnvloed door de installatietrillingen.
De bedrijfsbetrouwbaarheid van het meetsysteem wordt niet beïnvloed door
installatietrillingen.
5.1.3
Speciale montage-instructies
Breekplaat
‣
Gebruik het meetinstrument niet meer, nadat de breekplaat is geactiveerd.
Voor meer informatie over het gebruik van een breekplaat, zie de bedieningshandleiding
van het instrument op de meegeleverde CD-ROM
22
Proline Promass
Endress+Hauser