[OPNAME] functie:
Opnamen maken met een scènefunctie die past bij de
omstandigheden
Als u een scènefunctie kiest om een opname te maken van een beeld in een bepaalde situatie
zal de camera automatisch de optimale belichting instellen en aanpassen voor de gewenste
opname.
1
Schuif de [OPNAME]/[AFSPELEN] keuzeschakelaar naar [¦/!] en druk
dan op [MODE].
2
Op 3/4 drukken om [SCÈNE MODE 1] of [SCÈNE MODE 2] te kiezen en
vervolgens op [MENU/SET] drukken.
•
Als u de scènefuncties instelt die u vaak gebruikt in [SCÈNE MODE 1] en [SCÈNE MODE 2],
kunt u deze onmiddellijk selecteren wat zeer handig is.
3
Op 3/4/2/1 drukken om het gewenste scènemenu te
kiezen.
•
U kunt ook naar de menuschermen overschakelen in een
menu-onderdeel door het zoomhendeltje te verplaatsen.
4
Druk op [MENU/SET] om in te stellen.
•
Het menuscherm schakelt over naar het opnamescherm in de ingestelde scènefunctie.
∫ Over de informatie
•
Als u op [DISPLAY] drukt wanneer u een scènefunctie selecteert in stap
wordt er uitleg over elke scènefunctie afgebeeld. (Als u opnieuw op
[DISPLAY] drukt, keert het scherm terug naar het scènefunctiemenu.)
Aantekening
Om de scènefunctie te veranderen, op [MENU/SET] drukken en dan op 1 drukken en terugkeren
•
3
naar stap
hierboven.
•
Lees
P54
voor informatie over de sluitertijd.
•
De flitsinstelling van de scènefunctie wordt weer op de begininstelling gezet wanneer de
scènefunctie veranderd wordt.
•
Wanneer u een opname maakt met een scènefunctie dat niet geschikt is voor dat doeleinde, kan de
tint van het beeld verschillen van de werkelijke scène.
•
De volgende items kunnen niet ingesteld worden in de scènefunctie omdat het toestel ze
automatisch op de optimale instelling zet.
–
[SLIMME ISO]
–
[GEVOELIGHEID]
–
[KLEURFUNCTIE]
Gevorderd (Opname van beelden)
½¾
(Scènefunctie)
- 60 -
3
,