De scherpstelling aanpassen
2
Selecteer een optie.
Pictogram Beschrijving
Normaal (AF): scherpstellen op een onderwerp dat zich op
een afstand van 80 cm of meer bevindt. Als u de zoomfunctie
gebruikt, wordt scherpgesteld op een onderwerp op een afstand
van 350 cm of meer.
Macro: scherpstellen op een onderwerp dat zich op 10 tot 80 cm
van de camera bevindt. Als u de zoomfunctie gebruikt, ligt deze
afstand tussen 200 tot 350 cm.
Auto macro:
•
scherpstellen op een onderwerp dat zich op een afstand van
10 cm of meer bevindt. Als u de zoomfunctie gebruikt, wordt
scherpgesteld op een onderwerp op een afstand van 200 cm
of meer.
•
De optie wordt automatisch ingesteld in bepaalde
opnamemodi.
Supermacro: scherpstellen op een onderwerp dat zich op 1 tot
10 cm van de camera bevindt.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kunnen de beschikbare opties verschillen.
In sommige modi kunt u ook de scherpsteloptie instellen door op [m] te
drukken en vervolgens Focus te selecteren.
Het scherpstelgebied aanpassen
U kunt betere foto's krijgen door een scherpstelgebied te kiezen op basis van de
locatie van het onderwerp in de scène.
1
Druk in de opnamemodus op [m].
2
Selecteer Scherpstelgebied.
3
Selecteer een optie.
Pictogram Beschrijving
Centrum AF: Scherpstellen op het midden van het kader (voor
onderwerpen die zich in het midden of in de buurt van het
midden bevinden).
Multi AF: scherpstellen op een of meer gebieden (max. 9).
Keuze AF: stel scherp op het gebied dat u selecteert. (pag. 63)
Tracking AF: stel scherp op en beweeg mee met het onderwerp.
(pag. 63)
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kunnen de beschikbare opties verschillen.
62
Opname-instellingen