Leidingen naar verwarmingssysteem 3 en 4
De leidingen van en naar de verdeler(s) en verzamelaar(s) van
het verwarmingssysteem moeten zo worden uitgevoerd dat het
drukverlies lager is dan de beschikbare externe opvoerhoogte.
Daarnaast dienen de leidingen voldoende thermisch en damp-
dicht geïsoleerd te zijn om tijdens koelbedrijf condensvorming
en tijdens verwarming onnodig warmteverlies te voorkomen.
Leidingen naar bronsysteem 5 en 6
De leidingen van en naar de bronaansluitingen moeten zo worden
uit gevoerd dat het drukverlies lager is dan de beschikbare
externe opvoerhoogte. Daarnaast dienen de leidingen voldoende
thermisch en dampdicht geïsoleerd te zijn om condensvorming
te voorkomen.
3.5 Afgiftesysteem
Het afgiftesysteem is een laagtemperatuursysteem en bestaat
uit vloerverwarming en/of wandverwarming.
Verdeler en verzamelaar
De verdelers van het systeem uitvoeren in non-ferro en geheel
thermisch en dampdicht isoleren. De verdelers moeten in
de opstellingsruimten goed bereikbaar zijn ten behoeve van
isolatie, ontluchting, controle en onderhoud. De groepen van de
vloerverwarming moeten met inregel ventielen op de verdelers
allen afzonderlijk instelbaar zijn. Bij de Autotemp-regeling zijn
de verdeler(s) en verzamelaar(s) onderdeel van de levering en
hoeft het afgiftesysteem niet ingeregeld te worden.
Drukverschil-regelaar
Op het meest ver gelegen punt in het verwarmingssysteem wordt
een drukverschilregelaar geplaatst en ingesteld op 25 kPa. Door
toepassen van een drukverschilregelaar is de doorstroming in
het systeem gegaradeerd. Bij toepassing van Autotemp is de
drukverschilregelaar in de verwarmingsinstallatie niet nodig.
Overstortventiel
Op een goed bereikbare plaats binnen 0,5 meter van de warmte-
pomp wordt een overstortventiel cv gemonteerd dat is ingesteld
op 3 bar. Sluit het overstortventiel nooit af. Uit het overstortven-
tiel kan heet water komen. Sluit het overstortventiel altijd aan op
een afvoer, zodanig dat er geen kans bestaat op verbranding of
wateroverlast.
Vulopening
De vulopening van het verwarmingssysteem dient op een goed
bereikbare plaats in de installatie, in de opstellings-ruimte van
de WPU, in de verwarmingsleiding aangebracht te worden.
Koudwateraansluiting met vulkraan
In de opstellingsruimte van de WPU, binnen 1,5 meter van de
vulopening van het verwarmingssysteem dient een koudwater-
aansluiting te zijn, voorzien van vulkraan en een vulslang van
voldoende lengte.
|
20
Systeemdruk
Het verwarmingssysteem moet op een systeemdruk van circa
2 bar worden gezet, gemeten bij de warmtepomp.
Leidingweerstand verwarmings- en koelingssysteem
Bij de ontwerpflow in het verwarmingssysteem van 1200 liter per
uur is de beschikbare opvoerhoogte van de cv-pomp voor het
afgiftesysteem voor een WPU3i 33 kPa. Voor de WPU 45i, 55i, 65i
en 75i dient 43 kPa aangehouden te worden.
Badkamerafsluiter
Ten behoeve van het dichtsturen van de groep van de badkamer
bij koelen, dient een elektrisch bedienbare afsluiter gemonteerd
te worden op de groep van de badkamer. De afsluiter wordt
dichtgestuurd tijdens koelen. Bij toepassing van Autotemp is de
extra badkamerklep niet nodig.
Autotemp
Voor installatie en in bedrijf stellen van Autotemp verwijzen wij u
naar de installatiehandleiding van Autotemp.
3.6 Bronsysteem
Individuele bron
Bij de warmtepompen type WPU 3i, WPU 45i, WPU 55i, WPU
65i en WPU 75i wordt de bronaansluiting van de warmtepomp
aangesloten op een individueel bronsysteem.
Systeemdruk
Het bronsysteem moet op een systeemdruk van circa 2 bar
worden gezet, gemeten bij de warmtepomp.
Filter
In de centrale aanvoerleiding van de bron naar de WPU dient
een vuilfilter geplaatst te worden met een maaswijdte van
0,6 tot 0,8 mm (600 tot 800 micron) en een maximale drukval van
1 kPa. Het filter vangt vuildeeltjes op die in de bron aanwezig zijn
en voorkomt dat de WPU bronzijdig verstopt raakt. Het filter kan
gecombineerd worden met een automatische in-lijn ontluchter.
Het huis van het filter en het filterelement moeten nonferro zijn.
Het filter in de opstellingsruimte dient zo geplaatst te worden
dat deze goed bereikbaar is en door het inblokken met afsluiters
zonder veel waterverlies kan worden gereinigd.
3.7 Warmwatersysteem
Plaatsing voorraadvat voor warm tapwater
Het voorraadvat voor warm tapwater wordt in een vorstvrije,
inpandige ruimte geplaatst, bij voorkeur een ruimte met
kamertemperatuur. De opstelplaats dient zo gekozen te worden
dat de leidinglengte tussen WPU en voorraadvat maximaal
2,5 meter is. Dit beperkt tapverliezen en stilstandverliezen.
Het verdient de voorkeur om het voorraadvat in opstelruimte
van de WPU recht boven de WPU te plaatsen, in verband met