WERKING
Werking stoppen
Druk de START/STOP toets in.
Het OPERATION controlelampje (rood) gaat uit.
Over de AUTO CHANGEOVER functie
AUTO:
Wanneer de functie AUTO CHANGEOVER geselecteerd is, zal de ven-
●
tilator ongeveer 1 minuut aan een zeer lage snelheid draaien.
Gedurende deze tijd zal het toestel de ruimtecondities detecteren en
de gepaste functie selecteren.
Wanneer het verschil in temperatuur tussen de thermostaatinstelling
en de eigenlijke kamertemperatuur meer dan 2
Koelen of Drogen
→
(Monitor functie kan geselecteerd worden als de buitentempera-
tuur laag is).
Wanneer het verschil in temperatuur tussen de thermostaatinstelling
en de eigenlijke kamertemperatuur ±2
Monitor functie
→
Wanneer het verschil in temperatuur tussen de thermostaatinstelling
en de eigenlijke kamertemperatuur minder dan 2
Verwarmen
→
(Monitor functie kan geselecteerd worden als de buitentempera-
tuur hoog is).
Wanneer de kamertemperatuur de thermostaatinstelling benadert,
●
begint de airconditioner in Monitor functie te werken. In deze modus
draait de ventilator aan zeer lage snelheid. Als de kamertemperatuur
nadien verandert, zal de airconditioner opnieuw de gepaste functie
selecteren (verwarmen, koelen) om de temperatuur aan te passen
aan de thermostaatinstelling.
Als de functie die door het toestel wordt geselecteerd niet naar wens is,
●
kan een andere functie geselecteerd worden (HEAT, COOL, DRY, FAN).
Over de MODE functie
Heating:
Wordt gebruikt om de ruimte te verwarmen.
●
Wanneer de Heating functie is geselecteerd, zal de airconditioner 3 tot 5
●
min. met zeer lage ventilatiesnelheid draaien,nadien wordt overgescha-
keld naar de ingestelde snelheid. Deze tijdspanne is voorzien om de bin-
nenunit te laten opwarmen vooraleer op volle kracht te kunnen werken.
Wanneer de kamertemperatuur laag is, kan er ijsvorming ontstaan op de
●
buitenunit waardoor de werking van het toestel zal verminderen. Om dit
ijs te verwijderen, zal het toestel automatisch regelmatig in ontdooifunc-
tie gaan. Tijdens de automatische ontdooifunctie zal het OPERATION
controlelampje knipperen en zal de HEAT functie onderbroken worden.
Nadat u de HEAT functie hebt gestart, kan het nog even duren vooraleer
●
de ruimte warmer wordt.
Cooling:
Wordt gebruikt om de ruimte te koelen.
●
Dry:
Wordt gebruikt om de ruimte zachtjes te koelen tijdens de ontvochtiging.
●
U kan niet verwarmen tijdens de DRY functie.
●
Tijdens de DRY functie zal het toestel aan lage snelheid werken. Om de
●
luchtvochtigheid van de ruimte aan te passen, zal de ventilator van de
binnenunit af en toe stoppen of met lagere snelheid draaien.
Tijdens de DRY functie kan de ventilatorsnelheid niet manueel
●
veranderd worden.
Fan:
Wordt gebruikt om lucht door de ruimte te laten circuleren.
●
C bedraagt:
°
C bedraagt:
°
C bedraagt:
°
Tijdens Heating functie:
Stel de thermostaat op een hogere tem-
peratuur in dan de actuele kamertempe-
ratuur. De Heating functie zal niet werken
wanneer de thermostaatinstelling lager is
dan de kamertemperatuur.
Tijdens Cooling/Dry functie:
Stel de thermostaat op een lagere tem-
peratuur in dan de actuele kamertempe-
ratuur. De Cooling en Dry functies zullen
niet werken wanneer de thermostaatin-
stelling hoger is dan de kamertemperatuur
(in Cooling functie zal enkel de ventilator
werken).
Tijdens Fan functie:
Het toestel kan niet gebruikt worden om
de ruimte te koelen of te verwarmen.