C.
Bekabeling
1)
Het apparaat moet worden aangesloten op de geschikte voltage die
overeen moet komen met de nominale voedingstroom van de producten.
2)
Zorg dat het apparaat correct geaard is.
3)
De bekabeling moet worden uitgevoerd door een professionele installateur en
conform het bijgeleverde bekabelingschema.
4)
Er moet een aardlekbeveiliging geïnstalleerd worden conform de wetgeving
betreffende aansluiting (installatieautomaat ≤ 30mA).
5)
De installatie van de voedingskabel en de interfacekabel moet volgens de
normen gebeuren en deze kabels mogen niet onderling afhankelijk zijn.
D.
Schakel de stroom in als de volledige installatie van de kabel voltooid
en nogmaals getest is.
VII. Bedieningsinstructies
Symbool
Verwarming/Koeling/Auto
Benaming
ON/OFF knop
Modus
Up/ Down
Druk op de knop om de warmtepomp aan of uit te zetten
Druk op om de modus Smart / Silence te selecteren
Slimme modus: 100% -20% capaciteit
Stiltemodus: 80% -20% capaciteit
Druk om te kiezen voor koeling, verwarming en auto
Druk op de knoppen om de gewenste temperatuur af te
stellen
10
Werking