Voeding
De CAN-Monitor benodigt een 12V-voeding, welke door een vrij programmeerbare regeling (UVR16x2
of RSM610) wordt geleverd. Per regelaar kunnen maximaal drie apparaten (CAN-Monitor, CAN-I/O
module e.d.) worden gevoed. Vanaf 4 apparaten in het CAN-netwerk wordt een 12V-adapter benodigd.
Aansluiting CAN-Bus
De aansluit-steekklemmen voor de CAN-Bus bevinden zich in de sokkel van de CAN-Monitor. Door het
indrukken van de kleine witte borglip met een schroevendraaier kan de klem ontregeld worden en de
aan te sluiten ader ingevoerd of weer verwijderd worden. De elektrische verbinding met de geplaatste
CAN-Monitor vindt plaats door veercontacten.
Veercontacten
Borglipjes
CAN-Bus kabelkeuze en netwerktopologie
De basisprincipes van de CAN-Busbekabeling zijn in de handleidingen van de vrijprogrammeerbare
regelingen uitvoerig beschreven, waardoor hier – met uitzondering van de terminering – niet verder op
in wordt gegaan.
Ieder CAN-netwerk wordt bij de eerste en laatste netwerkdeelnemer voorzien van een 120 Ohm
busafsluiting (termineren – met jumper). In een CAN-netwerk zijn dus altijd twee eindweerstanden
(telkens op het einde) te vinden. Kortsluitingen of een stervormige CAN-bekabeling zijn volgens de
officiële specificaties niet toegestaan.
De jumper voor de terminering voor de CAN-Monitor bevindt zich aan de achterzijde van de printplaat
en is zichtbaar nadat het displaydeel van de sokkel is verwijderd.
getermineerd
niet getermineerd
De CAN-Monitor is getermineerd, indien de jumper aan de zijde van de tekst „term" is gezet (zoals
hierboven afgebeeld).
8