terechtkomt in de opening in het
midden van de naaivoet (Q). Plaats
de naald zodanig in de naaldhouder
(O) dat de afgeplatte kant van de
naald naar rechts wijst, in de richting
van de bevestigingsschroef (N).
5. Houd de naald vast en draai de
bevestigingsschroef stevig met de
wijzers van de klok mee om de naald
te fixeren. Controleer of de naald
goed vastzit en recht is uitgelijnd.
6. Controleer de correcte uitlijning van
de naald door aan het handwiel te
draaien.
7. Pas als u zeker weet dat de naald
correct en veilig is aangebracht, mag
u de naaimachine opnieuw naaiklaar
maken of gebruiken.
Achteruit naaien
De "achteruitnaaifunctie" is erg
handig om bijvoorbeeld het
begin en einde van een naad
te versterken.
Aanwijzing: Controleer de boven‑
draadspanning. Het kan nodig zijn
om de bovendraadspanning iets te
verhogen met behulp van de boven‑
draadspanner (C) om deze functie
correct te kunnen gebruiken.
1. Om de functie te gebruiken naait
u eerst zoals gewoonlijk vooruit.
Druk dan (tijdens het naaiproces) de
achteruitnaaiknop (L) in.
Aanwijzing: Het gebied/spoor bij het
achteruitnaaien is bij voorkeur niet
langer dan 5 cm.
2. Laat de schakelaar voor de achteruit‑
naaiknop (L) los om weer vooruit te
naaien.
27