Printer aansluiten op een netwerk
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de printer moet instellen voor een draadloos of bedraad netwerk.
Printer aansluiten
Als u een printer installeert en configureert voor gebruik op een netwerk, kunnen gebruikers op verschillende
computers afdrukken op een gemeenschappelijke printer. Er zijn drie manieren om de printer aan te sluiten:
Printer aansluiten op een draadloos netwerk. Zie "Printer installeren op een draadloos netwerk" op pagina 35
•
voor meer informatie.
Printer aansluiten op een bedraad (Ethernet) netwerk. Zie "Printer installeren op een bedraad (Ethernet) netwerk"
•
op pagina 36 voor meer informatie.
De printer rechtstreeks aansluiten op de computer met een USB-kabel. Zie "Printer rechtstreeks aansluiten op
•
deze computer met een USB-kabel" op pagina 37 voor meer informatie.
Opmerkingen:
Als u een externe afdrukserver wilt gebruiken, raadpleegt u de documentatie die bij de afdrukserver is geleverd
–
voor aanwijzingen over het installeren van het apparaat.
Als u de printer voor draadloos gebruik wilt instellen, moet de printer in de buurt staan van de computer waarmee
–
u de printer wilt configureren. Na de configuratie kan de printer worden verplaatst naar de uiteindelijke locatie.
Draadloos netwerk
Gegevens die vereist zijn om de printer te installeren op een
draadloos netwerk
Als u de printer wilt instellen voor draadloos afdrukken, hebt u de volgende gegevens nodig:
De naam van uw draadloze netwerk. Deze wordt ook wel de SSID (Service Set Identifier) genoemd.
•
Als u de SSID van het netwerk waarop de computer is aangesloten niet weet, start u het hulpprogramma voor
de draadloze netwerkadapter van de computer en zoekt u de netwerknaam op of neemt u contact op met de
persoon die het draadloze netwerk heeft opgezet.
Het wachtwoord dat wordt gebruikt om uw draadloze netwerk te beveiligen. Dit wachtwoord wordt ook de
•
beveiligingssleutel, WEP-sleutel of WPA-sleutel genoemd.
Als uw draadloze toegangspunt (draadloze router) WEP-beveiliging (Wired Equivalent Privacy) gebruikt, moet
de WEP-sleutel de volgende kenmerken hebben:
Exact 10 of 26 hexadecimale tekens. Hexadecimale tekens zijn A-F, a-f en 0-9.
–
Exact 5 of 13 ASCII-tekens. ASCII-tekens zijn letters, cijfers, interpunctietekens en symbolen die op het
–
toetsenbord worden weergegeven.
Printer aansluiten op een netwerk
34