4.2.3
Montagevoorschrift kabelaansluiting
•
Draai, per kabelsteun (Figuur 23 B+C),
de zeskant tapbouten (Figuur 23 A) los
zodat men de tweedelige kabelsteun kan
afnemen.
Afhankelijk van de kabeldikte kan
het
noodzakelijk
kabelsteunen
demonteren (Figuur 23 D).
•
Maak met behulp van een scherp mes
enkele sneden in het doorvoerrubber
(Figuur 24 F).
•
Schuif
het
doorvoerrubber
kabelmof.
•
Sluit
de
kabel
kabeldoorvoering:
o Monteer
(Figuur 24E) volgens de installatie
instructies van de leverancier.
De
volledige
bushing dient nauwgezet voorzien te
zijn van een laag siliconevet welke
aanwezig
is
kabelaansluiting.
• Schuif het doorvoerrubber (Figuur 24 F)
op de juiste hoogte op de kabel.
•
Plaats het eerste gedeelte van de
kabelklem (Figuur 25 C) tussen de kabel
(Figuur
25E)
(Figuur 25D).
•
Plaats nu het tweede gedeelte van de
kabelsteun (Figuur 25B) over de kabel en
fixeer de kabelsteun door de zeskant
tapbouten (Figuur 25A) aan weerszijden
vast te draaien.
Aandraaimoment M
• Ga voorts te werk zoals hierboven
beschreven voor de twee andere fasen.
4-6
zijn
compleet
over
aan
op
de
kabelaansluiting
kabeldoorvoering
in
de
kit
van
en
de
kabelsteun
gelijk aan 40Nm.
A
de
te
Figuur 23: Montage bodemplaat
de
de
/
de
Figuur 24: Montage kabelaansluiting
Figuur 25: Montage kabelsteunen
DW646116