5. SCHOUWAANSLUITING
De hoge prestaties van moderne ketels, hun toepassing
in bijzondere omstandigheden vanwege de technolo-
gische evolutie (zoals werking op lage, gemoduleerde
temperatuur) leiden tot zeer lage temperaturen van de
rookgassen.
Daarom is het nodig :
- leidingen te gebruiken die de aflaat van condensvor-
ming ontstaan tijdens de werking toelaten om het risico
op beschadiging van de schouw te vermijden,
- een T-stuk aan de voet van de schoorsteen voor het
aflaten van het condenswater.
De installatie van een trekregelaar is eveneens aan-
bevolen.
Indien nodig kunnen de convectieversnellers van de 4
bovenste rookkanalen gedeeltelijk worden verwijderd.
Daardoor stijgt evenwel de temperatuur van de rook-
gassen.
5.1 Bepalen van het rookgaskanaal
Raadpleeg de van kracht zijnde reglementeringen om de
doorsnede en de hoogte van het rookgaskanaal te bepa-
len. Merk op dat de PKX-400 en PKR-440 overdrukke-
tels zijn en dat de druk aan de schouwbuis niet hoger
dan 0 mbar mag zijn behalve indien er bijzondere
dichtheidsmaatregelen zijn genomen tussen de schouw-
buis en uitgang van het rookgaskanaal.
5.2 Nodige maatgegevens
5.3 Aansluiting schouwbuis
Het toestel moet worden geïnstalleerd volgens de
regels van de kunst met een dichte buis in materiaal
bestand tegen de warme verbrandingsgassen en de
eventuele zure condens. De aansluiting moet demon-
teerbaar zijn en min. drukverliezen waarborgen d.w.z.
een zo kort mogelijke aansluiting zonder bruske wijzi-
ging in de doorsnede.
De installateur moet op het rookgaskanaal een meetpunt
voorzien (opening ø 10 mm) om de brander te regelen en
de verbranding te controleren.
130
Aansluiting rookgaskanaal
ø A
Keteltype
PK
1013
Ø aansluiting
rookgaskanaal mm
(buiten Ø)
De diameter van het rookgaskanaal moet minstens
gelijk zijn aan deze van de uitgang van de ketel d.w.z.
ø 250 mm voor 8,9 en 10 elementen en ø 300 mm
voor 11, 12,13 en 14 elementen.
8
-440-8
-440-9
-440-10 -440-11 -440-12 -440-13 -440-14
250
250
250
300
8219EN021
300
300
300
8339N025