•
Gebruik geïsoleerde kanalen om de hoeveelheid condens tot een minimum te reduceren in
situaties waarin het risico van bevriezen bestaat of als de omgevingstemperatuur naar
verwachting voor de gekanaliseerde lucht onder het dauwpunt zal liggen.
•
Denk eraan dat framegeluiden/trillingen zich voortplanten via inflexibele, vaste
aansluitingen. Gebruik daarom bij voorkeur een flexibele slang en dergelijke als overgang van
het apparaat naar een vast geïnstalleerd(e) leiding/kanaal om dit verschijnsel tot een
minimum te reduceren indien het relevant en van toepassing is.
De inlaat van de regeneratielucht buitenshuis moet zo worden uitgevoerd dat:
•
o Stof, vuil, uitlaatgassen en andere ongeschikte/schadelijke gassen niet in het
apparaat worden gezogen.
o er geen regen of sneeuw naar binnen wordt gezogen
o gaas op de inlaat verhindert dat er dieren en grote voorwerpen in het apparaat
belanden. Geschikte maasgrootte ongeveer 10 mm voor een goede werking zonder
een al te grote drukval.
o de vochtige lucht niet riskeert naar binnen gezogen te worden. De uitlaat hiervoor
bij voorkeur geplaatst wordt op een afstand van twee meter of meer.
•
De uitlaat voor vochtige lucht buitenshuis moet als volgt worden uitgevoerd:
o er is een permanent verval vanaf het apparaat zodat er op die manier afvoer kan
plaatsvinden of via drainagegaten in een of meer lage punten op de route.
o gaas op de uitlaat verhindert dat er beesten en grote voorwerpen in het apparaat
komen. Geschikte maasgrootte ongeveer 10 mm voor een goede werking zonder een
al te grote drukval.
Samenvatting van de installatie, hoofdpunten:
1. Plaats de droger horizontaal en stabiel, zodat hij niet kan omvallen en schade veroorzaken.
2. Sluit de overige benodigde leidingen of slangen voor zowel regeneratielucht, proceslucht als
droge lucht aan aan de hand van de behoeften van de installatie. Let op de algemene
instructies met betrekking tot kanalisaties.
3. Controleer of er filters in het apparaat zijn aangebracht voor zowel proceslucht als
regeneratielucht en of deze heel en schoon zijn.
4. Controleer of de filterklepjes gesloten en vergrendeld zijn.
5. Controleer of de elektriciteitskabel heel is en geen zichtbare schade vertoont. Sluit het
apparaat aan op een contact van 230 VAC, 50 Hz, dat moet zijn beveiligd met een
aardlekschakelaar.
6. Start het apparaat met behulp van de schakelaar rechts van het bedieningspaneel. Wanneer
het display gaat branden en na opstarten het eerste scherm laat zien, druk dan op Terug om
verder te gaan met eerder gemaakte instellingen of druk op Start om het apparaat continu te
laten draaien (Man-modus) met de maximale capaciteit (Max.).
7. Controleer of de luchtstromen zijn wat je mag verwachten en of kanalisaties, aangesloten
leidingen en slangen niet lekken.
© Corroventa Avfuktning AB
2023.04
11 (34)