Werkingsinstructie
10. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR OPSTART
10.1. Veiligheidsvoorschriften voor opstart
de aanpassingen moeten correct worden uitgevoerd volgens de werkingsmanual
-
(hoofdstuk 6) en gegevensplaat van de ventilator,
-
de stroomsterkte van het netwerk moet overeenkomen met de gegevens op de
gegevensplaat van de EC bediening,
-
de bediening moet worden geïnstalleerd in overeenstemming met de assemblage-instructies
(hoofdstuk 3),
het toestel mag niet onder stroom staan (hoofdschakelaar uit),
-
-
de motor kan vrij worden bewogen met de hand,
de aansluitingen op het netwerk en de motoraansluiting moeten stevig vastzitten.
-
10.2. Alvorens enige handeling uit te voeren moet men de volgende zaken in acht nemen
De waarde van parameter H_rp mag niet hoger liggen dan de maximale
toegestane RPM van de ventilator.
Input RF uitschakelen. Als er een schakelaar is tussen RF en +15V, moet deze worden geopend
-
voor de eerste werking .
-
De ingestelde waarde moet 0V DC zijn als In_p 1 of 2 bedraagt.
De F-rp is ingesteld op lage snelheid als In_p 3 bedraagt.
-
De hoofdschakelaar moet aanstaan.
-
10.3. Werking
Drie tot vier seconden na de aansluiting van de EC bediening op het netwerk is deze
gebruiksklaar.
Sluit de schakelaar tussen RF en +15V (poorten 10 en 11).
-
Verhoog geleidelijk de ingestelde waarde (poort 8) als In_p 1 of 2 bedraagt. De motor
-
(ventilator) start te werken.
Controleer of de ventilator in de juiste richting draait.
-
Als In_p 3 bedraagt, zal de motor (ventilator) versnellen tot de ingestelde waarde van de
-
parameter F_rp is bereikt.
Controleer of de ventilator in de juiste richting draait.
-
Als de rotatierichting juist is, kan de snelheid worden verhoogd.
-
-
Als de rotatierichting verkeerd is, moet de ventilator worden gestopt en de rotatiesnelheid
worden gewijzigd (enkel bij snelheid = 0).
-
Herhaal de startprocedure.
14