MMS3 Handleiding
Punt 1: De Zoek en Meet modi (pinloos en met pin)
moeten in combinatie worden gebruikt om de omvang van
een vochtprobleem in kaart te brengen en om onderscheid
te maken tussen oppervlakte- en ondergronds vocht. Het
profiel van de verkregen metingen geeft inzicht in de
mogelijke oorzaak (bijv. condensatie, lateraal
binnendringen of opstijgend vocht) van een
vochtgerelateerd probleem.
Er wordt veel meer inzicht verkregen uit vochtmetingen die
op een methodische manier zijn gedaan dan uit
vochtmetingen die op een willekeurige manier zijn
genomen. Bij het testen van muren moet de gebruiker
beginnen met het nemen van metingen op de lagere
niveaus en de muur opgaan in regelmatige stappen van
4-6 in. (10-15 cm).
Wanneer hoge ondergrondse relatieve metingen worden
verkregen in de zoekmodus, wordt de gebruiker sterk
aanbevolen om deze waarden te kwantificeren in % WME
termen door de dikwandige sondes in de meetmodus te
gebruiken. Als de diepte van de spelingsgaten stapsgewijs
wordt verhoogd met een nominale 0,4 in. (10 mm) per keer
kan het vochtprofiel door de muur worden vastgesteld.
Punt 2: Condensatie gerelateerde vochtproblemen komen
vaak voor. Bij de beoordeling van het condensrisico of de
bevestiging van het bestaan ervan moet de nabijheid van
de werkelijke temperatuur van het onderzochte oppervlak
tot het dauwpunt worden vastgesteld. De TDIFF-meting in
CONDENSATOR-modus vertelt de gebruiker hoeveel
graden de temperatuur van een oppervlak boven of onder
het dauwpunt ligt.
Omdat veel condensatiesituaties van voorbijgaande aard
zijn, moeten TDIFF-metingen op een methodische en
regelmatige manier worden uitgevoerd, vergelijkbaar met
vochtmeterstanden in materialen. Omgevings-RV- en
temperatuurwaarden moeten ook worden genomen om de
vochtconditie van de kamer als geheel te beoordelen.
Woningen en werkomgevingen hebben over het algemeen
een RV van 40% tot 60%, dus er kan reden zijn om
omgevingen te onderzoeken die RH-waarden buiten dit
bereik registreren.
INS9800
24