• Als het verschil tussen de ingestelde temperatuur en de huidige ruimtetemperatuur tussen + / -2 °C
ligt, wordt de monitor functie gekozen.
• Als het verschil tussen de ingestelde temperatuur en de huidige ruimtetemperatuur meer dan -2 °C
bedraagt, wordt de verwarmingsfunctie functie gekozen.
• Als de airconditioner de ruimtetemperatuur bijna op de ingestelde temperatuur heeft gebracht, zal
hij gaan draaien in de monitorfunctie. In deze stand zal de ventilator zeer langzaam draaien.
Als de ruimtetemperatuur aanzienlijk verandert, zal de airconditioner nogmaals de juiste functie
kiezen (verwarmen, koelen), om de ruimtetemperatuur weer in overeenstemming met de ingestelde
temperatuur te brengen. (Het werkgebied van de monitorfunctie is + / - 2 °C van de ingestelde
temperatuur.)
• Als de automatisch gekozen functie niet optimaal naar uw zin werkt, selecteer dan een van de
andere functies (verwarmen, koelen, ontvochtigen, ventileren.)
Verwarmen (HEAT)
• Deze functie wordt gebruikt voor het verwarmen van de ruimte.
• Wanneer deze functie is geselecteerd zal de ventilator gedurende 3 - 5 minuten in laag toerental
draaien. Daarna zal de ingestelde ventilatorstand functioneren. Deze tijd geeft de binnenunit de
mogelijkheid om zich op te warmen.
• Wanneer de ruimtetemperatuur erg laag is, zal de buitenunit langzaam invriezen. Hierdoor lopen
de prestaties terug. De unit zal van tijd tot tijd de 'defrost' opstarten. Gedurende deze defrost-
periode zal het OPERATION-lampje (rood) knipperen en het verwarmen zal stoppen.
Koelen (COOL)
• Deze functie wordt gebruikt voor het koelen van de ruimte.
Ontvochtigen (DRY)
• Deze functie wordt gebruikt bij geleidelijke koeling en tegelijkertijd voor ontvochtiging van
de ruimte.
• De ruimte kan niet verwarmd worden tijdens het ontvochtigen.
• Gedurende de ontvochtiging (DRY) werkt de ventilator van de airconditioner op lage snelheid om
de gewenste luchtvochtigheid te bereiken. De ventilator stopt af en toe. De ventilator zal op lage
snelheid gaan draaien als de luchtvochtigheid toeneemt.
• De luchtsnelheid kan niet handmatig gewijzigd worden tijdens de ontvochtiging (DRY).
Circuleren (FAN)
• Wordt gebruikt om de lucht in de ruimte te laten circuleren.
Tijdens verwarmen
Stel de thermostaat hoger in dan de ruimtetemeratuur. De functie verwarmen werkt niet als de
temperatuur lager is ingesteld dan de ruimtetemperatuur.
Tijdens koelen/ontvochtigen
Stel de thermostaat lager in dan de ruimtetemperatuur. De functie koelen/ontvochtigen werkt niet
als de thermostaat hoger ingesteld is dan de actuele ruimtetemperatuur (in de stand koelen werkt
alleen de ventilator).
Tijdens circuleren
De koel- en verwarmingsfunctie werken niet tijdens het circuleren.
Stroomstoring
• Als de airconditioner uitvalt door een stroomstoring, dan zal deze automatisch worden herstart en
in dezelfde functie doorgaan als voor de stroomstoring.
• Bij stroomuitval gaan de lamellen naar de standaardinstelling bij herstarten.
30