Starten van het lasproces
• Afhankelijk van de toepassing de gewenste lasschoen (5) monteren, volg daarbij de instructies uit hoofdstuk
«Lasschoen wisselen» (pagina 50).
• Is de bedrijfstemperatuur bereikt, dan kan met het lassen worden begonnen. Daarvoor moet de in-/uitschake-
laar Aandrijving (4) worden ingeschakeld. Apparaat altijd met toevoer van lasdraad in bedrijf nemen.
• Lasdraad (zie hoofdstuk „Lasdraad") in één van de lasdraadopeningen (6) invoeren en een beetje massa naar
buiten laten komen.
OPGELET! Nooit in beide lasdraadopeningen gelijktijdig lasdraad invoeren !
(zie pagina 48 « Aanloopbeveiliging » ).
Draad moet schoon en droog worden ingevoerd.
• De uitstoot kan via de potentiometer Uitstootregeling (7) worden veranderd, afhankelijk van de naadgeometrie
en de materiaalkeuze.
• Massatransport met in-/uitschakelaar Aandrijving (4) onderbreken.
• Het voorwarmmondstuk (21) op de laszone richten.
• Met schommelende bewegingen de laszone voorwarmen.
• Het apparaat op de voorbereide laszone plaatsen en de in-/uitschakelaar
Aandrijving (4) inschakelen.
• Testlas uitvoeren en analyseren.
• De heteluchttemperatuur met potentiometer Luchttemperatuur (2) en de extrusiestroom met de potentiome-
ter Uitstootregeling (7) aan de behoefte aanpassen.
• Bij een langer durend lasproces kan de in-/uitschakelaar Aandrijving (4) met de arrêtering in-/uitschakelaar
aandrijving (3) in ingeschakelde toestand worden gehouden.
• De lasdraad wordt na het starten automatisch door de lasdraadopening (6) naar binnen getrokken. De
draadtoevoer moet zonder weerstand kunnen plaatsvinden.
Uitschakelen
• De arrêtering van de in-/uitschakelaar aandrijving (3) door kort
indrukken van de in-/uitschakelaar Aandrijving (4) ontgrendelen en
daarna loslaten. Lasmateriaal uit de lasschoen verwijderen om te
verhinderen dat deze bij het volgende aanlopen wordt beschadigd.
• Apparaat mag alleen op het apparaatsteunvlak (8) worden gelegd.
Vuurvaste onderlaag gebruiken
• Potentiometer Luchttemperatuur (2) op „0" stellen. Het apparaat laten afkoelen.
• Schakelaar heteluchtventilator (1) uitschakelen.
Controle van de temperatuur van het extrudeermateriaal en de voorwarmlucht
• De temperaturen van het extrudeermateriaal en van de heteluchtstraal moeten bij langer durende laswerkzaamheden
in regelmatige afstanden worden gecontroleerd:
Daarvoor moeten snel reagerende elektronische temperatuurmeetapparaten met geschikte temperatuursensoren
worden gebruikt. De hoogste temperatuur moet in de heteluchtstraal tussen uitstraalvlak uit het mondstuk
en 5 mm diepte worden gezocht. Bij de meting van het extrudeermateriaal moet de meetsensor in de lasschoen
in het midden van de het materiaal worden gestoken.
Heteluchtstraal mag niet op personen of voor
werpen worden gericht.
21
8
49