Veiligheidsrichtlijnen
Omgevingscondities
2.5
Omgevingscondities
Plaats van opstelling!
Het apparaat mag niet in de buitenlucht en uitsluitend op een passende, stabiele en
vlakke ondergrond opgesteld en gebruikt worden!
•
De exploitant moet voor een slipvaste, vlakke ondergrond en voldoende verlichting van de
werkplaats zorgen.
•
De veilige bediening van het apparaat moet altijd gegarandeerd zijn.
Materiële schade door verontreinigingen!
Ongewoon hoge hoeveelheden stof, zuren, corrosieve gassen of substanties kunnen
het apparaat beschadigen.
•
Hoge hoeveelheden rook, damp, oliedamp en slijpstoffen vermijden!
•
Zouthoudende omgevingslucht (zeelucht) vermijden!
Verboden omgevingsvoorwaarden!
Gebrekkige ventilatie resulteert in vermindering van de capaciteit en schade aan het
apparaat.
•
Omgevingsvoorwaarden in acht nehmen!
•
In- en uitlaatopening voor koellucht vrijhouden!
•
Minimumafstand van 0,5 m tot hindernissen respecteren!
2.5.1
Tijdens gebruik
Temperatuurbereik van de omgevingslucht:
•
-20 °C tot +40 °C
relatieve luchtvochtigheid:
•
tot 50 % bij 40 °C
•
tot 90 % bij 20 °C
2.5.2
Transport en opslag
Opslag in afgesloten ruimte, temperatuurbereik van de omgevingslucht:
•
-25 °C tot +55 °C
Relatieve luchtvochtigheid
•
tot 90 % bij 20 °C
12
VOORZICHTIG
VOORZICHTIG
099-005167-EW505
29.06.2010