Handleiding
De applicatie A266.10 is zeer flexibel. Dit zijn de basisprincipes:
Verwarming (circuit 1):
De aanvoer temperatuur wordt standaard aangepast volgens
uw vereisten. De flow temperatuurvoeler (S3) is de belangrijkste
voeler. De gewenste flow temperatuur op S3 wordt berekend in
de ECL controller op basis van de buitentemperatuur (S1) en de
gewenste kamertemperatuur. Hoe lager de buitentemperatuur,
hoe hoger de gewenste flow temperatuur.
Door middel van een weekprogramma, kunt u het
verwarmingscircuit instellen in de modus 'Comfort' of 'Opslaan'
(twee niveaus voor de gewenste kamertemperatuur).
In de opslagmodus kan de verwarming worden gereduceerd of
geheel worden uitgeschakeld.
De gemotoriseerde regelklep (M2) wordt geleidelijk geopend
wanneer de flow temperatuur lager is dan de gewenste flow
temperatuur en omgekeerd.
De retour temperatuur (S5) kan worden begrensd, zodat deze
bijvoorbeeld niet te hoog is. Indien dat het geval is, kan de
gewenste flow temperatuur bij S3 worden aangepast (standaard
naar een lagere waarde), wat resulteert in een geleidelijk sluiten
van de gemotoriseerde regelklep. Bovendien kan de grens van
de retourtemperatuur afhankelijk zijn van de buitentemperatuur.
Standaard geldt, hoe lager de buitentemperatuur, hoe hoger de
geaccepteerde retourtemperatuur.
Bij een boiler-gebaseerde verwarmingsvoeding mag de
retourtemperatuur niet te laag zijn (dezelfde aanpassingsprocedure
zoals hierboven).
De circulatiepomp, P2, is AAN bij warmtevraag of bij
vorstbescherming.
De verwarming kan worden UITGESCHAKELD wanneer de
buitentemperatuur hoger is dan een selecteerbare waarde.
De secundaire retour temperatuur (S2) wordt gebruikt voor
bewaking.
Een aangesloten flow- of energiemeter gebaseerd op pulsen (S7)
kan de flow of energie tot een bepaalde ingestelde maximum
waarde begrenzen. Daarnaast kan de begrenzing gerelateerd
zijn aan de buitentemperatuur. Standaard geldt, hoe lager de
buitentemperatuur, hoe hoger de geaccepteerde flow / het
vermogen.
Wanneer de A266.10 wordt gebruikt in een ECL Comfort 310,
dan kan het flow / energiesignaal ook als M-bus-signaal worden
aangeleverd.
De vorstbeveiligingsmodus handhaaft een geselecteerde
flow-temperatuur, bijvoorbeeld 10 °C.
Tapwater (circuit 2):
Als de gemeten tapwatertemperatuur (S4) lager is dan de
gewenste tapwatertemperatuur, wordt de gemotoriseerde
regelklep (M1) geleidelijk geopend en vice versa. Als de
gewenste tapwatertemperatuur niet kan worden bereikt, kan het
verwarmingscircuit geleidelijk worden gesloten om meer energie
naar het tapwatercircuit toe te laten.
De retour temperatuur S6 kan voor bewakingsdoeleinden de retour
temperatuur aan de secundaire zijde meten. Een alternatieve
positie voor S6 kan aan de primaire zijde zijn, om de retour
temperatuur te begrenzen tot een vaste waarde.
Door middel van een weekprogramma, kunt u het tapwatercircuit
instellen in de modus 'Comfort' of 'Opslaan' (twee niveaus voor de
gewenste tapwatertemperatuur).
12
DEN-SMT/DK
ECL Comfort 210 / 310, applicatie A266
Standaard A266.10 applicatie:
Het weergegeven schema is een fundamenteel en vereenvoudigd
voorbeeld en bevat niet alle onderdelen die nodig zijn in een systeem.
Alle genoemde onderdelen worden aangesloten op de ECL-comfort
controller.
Lijst van onderdelen:
ECL 210 / 310 Elektronische controller ECL Comfort 210 of 310
S1
Buitentemperatuursensor
S2
(Optionele) retour temperatuursensor, circuit 1, voor
bewaking
S3
Flow temperatuursensor***, circuit 1
S4
Tapwater flow temperatuursensor, circuit 2
S5
(Optionele) retour temperatuursensor, circuit 1
S6
(Optionele) retour temperatuursensor, secundaire
zijde, circuit 2. Alternatieve positie: Retour, primaire
zijde
S7
(Optionele) flow / energiemeter (pulssignaal)
S8
(Optionele) Alarmingang
P1
Circulatiepomp, tapwater, circuit 2
P2
Circulatiepomp, verwarming, circuit 1
M1
Gemotoriseerde regelklep, circuit 2
M2
Gemotoriseerde regelklep, circuit 1
A1
Alarm
VI.KT.X3.10
Danfoss District Energy