9.2
Potentiometer
Snelheidsbegrenzing
Instellen of begrenzen van de minimale en maximale uitgangsspanning op de analoge uitgang Uc in het bereik van 1 V tot 10 V. In de fabrieksinstellingen staat de potentiometer \"min Speed\" in de
minimumstand en de potentiometer \"max Speed\" in de maximumstand. De begrenzing van de minimumsnelheid kan als prioriteit worden ingesteld om ervoor te zorgen dat de motor veilig opstart.
Sensor - Offset
Kalibratie- en afstelmogelijkheid voor de ruimtesensor op de installatielocatie. Het instelbereik is +/- 3 K (fabrieksinstelling = middenpositie = neutraal).
Hysterese
De instelbare hysteresis in de automatische snelheidsmodus ligt tussen 1 K (min. positie) en 5 K (max. positie). De snelheid van de ventilator verandert in relatie tot het temperatuurverschil, afhanke-
lijk van de ingestelde hysteresis. Bij de waarde die op de potentiometer is ingesteld, bereikt de ventilatorsnelheid zijn maximumwaarde (fabrieksinstelling ca. 3 K, middelste stand).
9.3
Bescherming tegen ruimtekoeling
De functie \"Ruimtekoelbeveiliging\" is hoger dan alle bedrijfsfuncties en werkt onafhankelijk van het externe vrijgavecontact. De functie wordt geactiveerd via de positie \"OFF\" van de snelheids-
schakelaar als deze is ingeschakeld via DIP-schakelaar 4 = OFF. Bij een ruimtetemperatuur onder 5°C wordt de afkoelbeveiliging geactiveerd en bij een ruimtetemperatuur boven 7°C weer uitge-
schakeld (het systeem keert terug naar de oorspronkelijke bedrijfsstatus). Wanneer de functie actief is, wordt de ventilator geregeld op de maximaal ingestelde snelheid en wordt de klep geopend.
De functie is niet actief als / wanneer:
er een motorstoring is.
Vorstalarm.
Condensalarm.
Kabelbreuk of kortsluiting in de kabel van de ruimtesensor.
9.4
Vorstalarm
Het vorstalarm wordt bij levering gedeactiveerd via de stand van de DIP-schakelaars 2 en 3 en een brug tussen MI1/GND. De multifunctionele ingang kan met de DIP-schakelaars worden ingescha-
keld voor een vorstbeveiligingssensor of een vorstbeveiligingscontact. De vorstbeveiliging heeft voorrang op alle bedrijfsfuncties.
Vorstbeveiligingscontact: Het vorstbeveiligingscontact wordt ingeschakeld als DIP-schakelaar 2 op ON staat en DIP-schakelaar 3 op OFF. Als het contact gesloten is, is het vorstalarm inactief.
Als het contact open is, is het vorstalarm actief.
Vorstbeveiligingssensor: de vorstbeveiligingssensor is ingeschakeld als DIP-schakelaar 2 op OFF staat en DIP-schakelaar 3 op OFF. De schakeldrempel voor de vorstbeveiligingssensor is 8°C.
Als het vorstalarm actief is, wordt de klep in de verwarmings- en koelmodus geopend en wordt de ventilator uitgeschakeld. De storing moet worden gereset via de OFF-stand van de snelheidsrege-
laar of door de netspanning uit te schakelen. Als de storing niet is verholpen, kan de storing niet worden bevestigd. Zodra de storing is verholpen, keert het systeem terug naar de oorspronkelijke be-
drijfstoestand.
9.5
Ventilator uitlopen
Functiebeschrijving van ventilatoroploop (beschikbaar vanaf 2024)
Schakel de oploopfunctie in:
DIP-schakelaar 4 binnen 10 seconden 3 keer in- en uitschakelen.
De (groene) LED knippert 3 keer kort.
Schakel de naloopfunctie uit:
Schakel DIP-schakelaar 4 binnen 10 seconden 3 keer in en uit.
De (groene) LED knippert 4 keer kort.
Aanlooptijd: 5 minuten
Stuurspanning overschrijding: 5 V
Als de regeling zich in de aanlooptijd bevindt, wordt dit aangegeven door de groene LED die twee keer knippert.
De klep is gesloten tijdens de aanlooptijd.
De oploopfunctie blijft zelfs na een stroomonderbreking geactiveerd en hoeft niet opnieuw te worden geactiveerd via DIP-schakelaar 4.
Elektronische toerentalregelaar, Type 30515
Montage-, installatie- en gebruikershandleiding
11