instAllAtie
Ingebruikname
14.1 Controles voor ingebruikname van de
warmtepompmanager
Materiële schade
Bij vloerverwarmingen moet u rekening houden met de
maximale systeemtemperatuur.
f Controleer of de verwarmingsinstallatie met de juiste druk
gevuld is en de ontluchters gesloten zijn.
f Controleer of de buitensensor en de retoursensor op de juiste
wijze geplaatst en aangesloten zijn.
f Controleer of andere sensoren correct geplaatst en aangeslo-
ten zijn.
f Controleer of de aansluiting op het net op deskundige wijze
is uitgevoerd.
14.1.1 Veiligheidstemperatuurbegrenzer
Bij een omgevingstemperatuur van minder dan -15 °C is het mo-
gelijk dat de veiligheidstemperatuurbegrenzer van de elektrische
nood-/bijverwarming in werking treedt.
f Controleer of de veiligheidstemperatuurbegrenzer is
geactiveerd.
f Los de evt. storingsbron op.
f Neem de frontkap af (zie hoofdstuk "Toestelbekleding
monteren").
f Reset de veiligheidstemperatuurbegrenzer opnieuw door op
de resetknop te drukken.
14.2 Ingebruikname van de warmtepompmanager
Voer de ingebruikname van de warmtepompmanager en alle in-
stellingen uit in overeenstemming met de bedienings- en instal-
latiehandleiding van de warmtepompmanager.
14.3 Minimale volumestroom verzekeren
Aanwijzing
Het minimale debiet en de ontdooi-energie moeten altijd
gewaarborgd worden (zie hoofdstuk "Technische gege-
vens/gevenstabel").
Bij zeer geringe verwarmingscircuittemperaturen kan het
in uitzonderlijke gevallen voorkomen dat de elektrische
nood-/bijverwarming tijdens het ontdooien wordt geac-
tiveerd om de benodigde ontdooi-energie te leveren.
Het toestel is zo ontworpen dat in combinatie met overeenkomstig
gedimensioneerde, vlakke verwarmingssystemen geen buffervat
noodzakelijk is.
www.stiebel-eltron.com
Voor een installatie met meerdere verwarmingscircuits is het ge-
bruik van een buffervat vereist.
14.3.1 Dimensionering van de verwarmingscircuits
Bij installaties met buffervat adviseren we dimensionering van de
verwarmingscircuits te controleren om een efficiënte werking van
de installatie te waarborgen.
Bij installatie zonders buffervat dient u de dimensionering van
de verwarmingscircuits te controleren om een voldoende hoge
volumestroom bij ontdooien te verzekeren en uitval door ont-
dooistoringen te vermijden.
Uit de dimensionering van de vloerverwarming resulteert het mo-
gelijke debiet door de permanent geopende verwarmingscircuits.
Wanneer het debiet van de permanent geopende verwarmingscir-
cuits minder is dan het minimumdebiet van de warmtepomp, moet
worden gecontroleerd of de beschikbare externe opvoerhoogte
van de verwarmingscirculatiepomp voldoende is.
Controle opvoerhoogte
2
Δp
* ≥ (V
/ V
)
× (Δp
UP
min
HKo
HK
Δp
Externe opvoerhoogte van de circulatiepomp bij V
UP
*
Wanneer de circulatiepomp in een binnenmodu-
le geïntegreerd is, vindt u de beschikbare externe
opvoerhoogte in de technische gegevens van de
binnenmodule.
V
Minimaal debiet van de warmtepomp
min
V
Dimensioneringsdebiet van de permanent geopende
HKo
verwarmingscircuits
Δp
Dimensioneringsdrukverlies van de permanent geopen-
HK
de verwarmingscircuits
Δp
Ontwerpdrukverlies vanaf en naar de vloerverdelers
V
Δp
Drukverlies van de warmtepomp bij V
WP
Bij warmtepompen met geïntegreerde circulatiepomp wordt geen
rekening gehouden met het drukverlies van de warmtepomp
(Δp
).
WP
Wanneer de externe opvoerhoogte voor het minimumdebiet on-
voldoende is, moeten dientengevolge andere verwarmingscircuits
van de vloerverwarming permanent geopend worden.
Minimale volumestroom controleren
Het instellen gebeurt in de warmtepompwerking. Daarvoor moe-
ten eerst de volgende instellingen uitgevoerd worden:
f Schakel de zekering van de elektrische nood-/bijverwarming
tijdelijk uit om de nood-/bijverwarming spanningsvrij te
schakelen. Als alternatief kunt u ook de tweede warmtegene-
rator uitschakelen.
f Verzeker u ervan, dat er een hydraulische afstemming werd
uitgevoerd.
f Controleer de aangesloten pompen volgens het hydraulische
schakelschema.
WPL ICS classic | WPL IKCS classic |
+ Δp
) + Δp
V
WP
min
min
23