• Wij adviseren de apparaten op hun eigen stand te installeren. Indien u de apparatuur ergens anders wilt
installeren, moet er rekening gehouden worden met het gewicht.
• Alvorens de apparatuur op hun definitieve plaats te zetten, moet u de verlengbuizen voor het water invoe-
gen.
• Indien de apparatuur in de nabijheid van wanden in ontvlambaar materiaal geplaatst wordt, moet een
geschikte wandbekleding voorzien worden.
• Neem steeds strikt de van kracht zijnde voorschriften voor brandveiligheid in acht.
• Op de elektrische kabel mag nooit trekkracht uitgeoefend worden. Verstop nooit de zuigopeningen of
openingen voor ontlading van de warmte. Hou u stellig aan de installatieschema's.
• Verwijder volledig de beschermende folie.
2.3 • ELEKTRISCHE AANSLUITING EN EQUIPOTENTIAAL SYSTEEM
De elektrische veiligheid van deze apparatuur wordt enkel gegarandeerd indien ze met een geschikte
aardleiding aangesloten is, zoals voorzien door de van kracht zijnde normen. De fabrikant kan niet aanspra-
kelijk gesteld worden voor eventuele schade of ongevallen te wijten aan een ontbrekende aardleiding.
Bovendien moet de apparatuur deel uitmaken van een equipotentiaal systeem. Deze aansluiting moet mid-
dels de klem op de achterzijde van de apparatuur, aangeduid door het overeenstemmende symbool, en con-
form met de van kracht zijnde wet uitgevoerd worden.
Hydraulische aansluiting (uitgezonderd de modellen met optionele reservewatertank)
Op de achterzijde van de machine zijn 2 ingangen met ¾ buitenschroefdraad voor de wateraansluiting aanwe-
zig. Ze worden door etiketten in 2 verschillende kleuren aangeduid:
• Ingang onthard water (rood etiket). Strikt aan te sluiten met koud onthard water (max 50°C).
• Ingang leidingswater (blauw etiket). Aan te sluiten met koud leidingswater (het gebruik van onthard water is
niet nodig). Deze waterinlaat is enkel aanwezig op machines voorzien van automatische wascyclus.
Beide ingangen moeten aangesloten worden.
De druk van het leidingwater moet tussen 150 en 500 kPa liggen.
Ligt de druk hoger, moet tussen de leiding en het apparaat een drukregelaar geïnstalleerd worden.
De slangen die het water aanvoeren moeten door de installateur verstrekt worden en conform zijn met
IEC61770. Gebruik geen bestaande of gebruikte verbindingsbuizen.
2 • INSTALLATIE-INSTRUCTIES
2.2 • PLAATSING
2.4 • WATERINSTALLATIE
6
NL Ed. 0320