Installatie
3
Installatie
3.1
Montage
Gevaar: Gevaar voor stroomschok!
V Onderbreek voorafgaand aan het elek-
trisch aansluiten de voedingsspanning
naar de cv-toestellen en naar alle andere
BUS-deelnemers.
3.1.1
Wandmontage
afbeelding 2 tot 5 vanaf pagina 17.
V Bepaal overeenkomstig de maten van de CM400-
module de plaats voor bevestiging aan de wand.
V Draai twee schroeven onder aan de CM400-module
los, trek het deksel naar voren en verwijder het deksel
naar boven.
V Boor voor de bovenste bevestigingsschroef een gat
van Ø 6 mm, breng de plug aan en draai de schroef er
tot 1,5 mm in.
V Maak aan de achterkant van de CM400-module op de
daarvoor bedoelde plaatsen twee openingen voor de
onderste bevestigingsschroeven.
V Hang de CM400-module aan de bovenste bevesti-
gingsschroef in.
V Markeer de boorgaten via de openingen in de wand.
V Verwijder de CM400-module.
V Boor gaten van Ø 6 mm en breng pluggen aan.
V Hang de CM400-module aan de bovenste bevesti-
gingsschroef in en bevestig deze met de onderste
schroeven aan de wand.
3.1.2
Montage op de montagerail 35 mm
(DIN-rail 46277 of EN 60 715-TH 35-7,5)
Afbeelding 6 op pagina 17.
3.1.3
Demontage van de montagerail
Afbeelding 7 op pagina 18.
Wijzigingen op grond van technische verbeteringen voorbehouden!
Installatie-instructie • CM400 • (07/2008)
3.2
Elektrische aansluiting
V Gebruik met inachtneming van de geldende voorschrif-
ten voor de aansluiting minstens een elektrische kabel
van type H05VV-... (NYM-...).
V Geleid de leidingen in verband met de bescherming
tegen waterdruppels in elk geval door de voorgemon-
teerde tules en monteer de bijgeleverde trekontlastin-
gen
V Bekabeling bij voorkeur met 1-aderige draad. Als een
gevlochten draad (flexibele draad) wordt gebruikt, deze
draden van adereindhulzen voorzien.
V Voor het aansluiten van de kabel aan de schroefklem-
men kunnen deze worden losgetrokken van de contact-
strip. Door de verschillende kleuren en mechanische
codering kunnen de kabelklemmen niet worden verwis-
seld.
3.2.1
Aansluiten laagspanningsgedeelte met
BUS-verbindingen
Voorzichtig: Functiestoring!
De communicatie van de verschillende ge-
bruikers (CM400, regelaar, cv-toestel) ge-
beurt via individuele 2-draads BUS-
verbindingen.
V Voer de bekabeling absoluut overeenkom-
stig het aansluitschema uit
(
Afbeelding 13 op pagina 19).
V Verbind bussen niet met elkaar.
Minimaal toegestane doorsnede van de 2-draads BUS-
verbinding:
Lengte van de kabel
< 80 m
80 - 100 m
100 - 150 m
150 - 200 m
200 - 300 m
Tabel 9 Minimaal toegestane doorsnede van de
2-draads BUS-verbinding
V Om inductieve beïnvloeding te voorkomen:
Installeer alle laagspanningsleidingen gescheiden van
leidingen met een spanning van 230 V of 400 V (Mini-
mumafstand 100 mm).
V Als er inductieve externe invloeden zijn, moeten de lei-
dingen worden afgeschermd.
Daardoor worden de leidingen beschermd tegen
externe invloeden zoals sterkstroomkabels, voeringslei-
dingen, transformatorstations, radio- en televisietoe-
stellen, amateurzendstations, magnetrons en
dergelijke.
3
Min. doorsnede
2
0,40 mm
2
0,50 mm
2
0,75 mm
2
1,00 mm
2
1,50 mm
Nefit B.V.
11