Installationsbeispiel
Binnenunit
Opmerking)
lle hierboven weergegeven materialen
worden niet meegeleverd.
5.
INSTALLATIE VAN DE BINNENUNIT
Het installeren van optionele accessoires is gemakkelijker
wanneer u dat doet voordat u de binnenunit gaat monteren.
Gebruik tijdens installatie alleen de bijgeleverde accessoires en
de door uw bedrijf voorgeschreven materialen.
(1) Bevestig de ophangbeugel aan de ophangbout. Draai de
bovenste en onderste moeren vast en gebruik carros-
serieringen.
er plaatse te verkrijgen onderdeel
Carrosserieringen (accessoire)
Van boven en van onderen
aandraaien (dubbele moer)
(2) Stel de hoogte van de unit in.
(3) Controleer of de unit
waterpas staat.
• Zet er tijdens instal-
latie voor, dat de een-
heid waterpas komt
te staan. Als de een-
heid niet waterpas
staat, kan er lekkage
optreden.
• Controleer met
behulp van een
waterpas of, zoals de
afbeelding laat zien,
met water gevulde
plastic slangen of de
unit volledig water-
pas staat bij alle vier
de hoeken.
(Zie de afbeelding
rechts.)
(4) Draai de bovenste moeren vast.
(5) Omwikkel de twee ophangbeugels aan afvoerzijde met de
afdichtmat. (× 2) aan op de bouten van de ophangbeugel
aan de uitlaatzijde. Isoleer de randen zodanig, dat het
oppervlak en de randen van de hangbeugels niet zichtbaar
zijn. (FXMQ200 · 250M(A)VE)
VOORZORGSMAATREGELEN
Wanneer het apparaat naar de verkeerde kant scheef
wordt afgesteld, kan dat leiden tot lekkages.
Nederlands
Plafondsteen
nker
Lange moer of spanschroef
Ophangbout
Waterpas
A
A
Plastic slangen
Stelbout ophangbeugel
Isolatiemateriaal
(accessoire)
Stelbout
ophangbeugel
- doorsnee
B-B doorsnee
6.
AANLEGGEN VAN DE KOELSTOF-
LEIDING
〈Meer informatie voor de koelmiddelbuizen voor de buite-
nunit vindt u in de installatiehandleiding die aan de buite-
nunit is bevestigd.〉
〈Breng aan beide zijden van zowel de gas- als de vloeistof-
leidingen het isolatiemateriaal aan. Wanneer de leidingen
niet worden geïsoleerd kan dat leiden tot waterlekkage.〉
(Gebruik geschikt isolatiemateriaal omdat bij gebruik van een
warmtepomp kan de temperatuur van de gasleiding oplopen tot
ongeveer 120°C.)
〈Breng ook extra isolatiemateriaal om de koelmiddelleiding aan
(minimaal 20 mm) in situaties waarbij de temperatuur om de
koelmiddelleidingen hoger kan worden dan 30 °C of de
relatieve vochtigheid hoger kan worden dan 80%. Op het
oppervlak van de isolatie kan anders condens worden gev-
ormd.〉
〈Controleer, voordat de koelmiddelleidingen worden
aangesloten, welk type koelmiddel wordt gebruikt. Wan-
neer verschillende typen koelmiddel worden gebruikt zal
de installatie niet goed werken.〉
VOORZORGSMAATREGELEN
• Gebruik een pijpsnijder en tromp die geschikt is voor het
te gebruiken koelmiddel.
• Breng, voordat u de trompverbinding aandraait, estero-
lie of etherolie op de tromp aan.
• Knijp de leiding dicht of plak deze af met tape om te
voorkomen dat vuil, vloeistof of stof de leiding kan bin-
nendringen.
• Voorkom dat lucht of andere stoffen dan het koelmiddel
in de koelmiddelleidingen terecht kunnen komen. Venti-
leer de ruimte onmiddellijk wanneer gasvormig koelmid-
del ontsnapt tijdens de installatiewerkzaamheden.
• De buitenunit is gevuld met koelmiddel.
• Maak de verbindingen altijd met een steeksleutel en een
momentsleutel, zoals is weergegeven in de afbeelding, wan-
neer de leidingen worden bevestigd op / losgekoppeld van
het apparaat.
• Gebruik om beschadigingen aan de trompmoer en daaruit
voorkomende gaslekken te voorkomen een steeksleutel en
een momentsleutel om de buizen naar de unit aan en af te
koppelen, zoals onderstaande afbeelding laat zien.
• Zie Tabel 2 voor de afmetingen van de flensmoeren.
• Breng, voordat u de flensverbinding bevestigt, wat ether- of
esterolie aan op de getrompte leiding, draai deze drie of vier
keer rond en draai vervolgens de verbinding aan.
• Zie onderstaande Tabel 2 voor draaimomenten.
• Zorg tijdens de werkzaamheden voor voldoende ventilatie
als er gassen van het koelmiddel ontsnappen.
Tabel 2
Pijpdi-
Tromp-
ame-
Draaimoment
maat A
ter
φ 6,4
14,2 – 17,2 N·m
8,7 – 9,1
(1/4")
φ 9,5
32,7 – 39,9 N·m
12,8 – 13,2
(3/8")
φ 12,7
49,5 – 60,3 N·m
16,2 – 16,6
(1/2")
φ 15,9
61,8 – 75,4 N·m
19,3 – 19,7
(5/8")
Vorm van de tromp
(mm)
R0,4-0,8
5