3.
INSTALLATIE EN AANSLUITING
3.1
L
OCATIE
De omvormer dient in een droge, goed geventileerde ruimte te worden
geïnstalleerd.
LET OP
Een te hoge omgevingstemperatuur heeft de volgende consequenties:
lager rendement, kortere levensduur of geheel afschakelen van de
omvormer.
Zie voor meer informatie hoofdstuk 7 ("Technische specificaties").
De behuizing van de Phoenix omvormer is geschikt voor vloer- en
wandmontage. Ten behoeve van de montage zijn aan de onder- en
achterzijde van de behuizing gaten aangebracht. Voor de betreffende
afmetingen verwijzen wij u naar paragraaf 8 ("Afmetingen").
De Phoenix omvormer is uitgerust met een ingebouwde ventilator
(behalve Phoenix 12/300 en Phoenix 24/500). De Phoenix zonder
ventilator dient verticaal gemonteerd te worden in verband met de
natuurlijke koeling. Ten aanzien van de Phoenix met ventilator bestaat er
geen beperkingen ten aanzien van de positie waarin de omvormer wordt
gemonteerd. Desalniettemin verdient het de aanbeveling het apparaat
verticaal te monteren. In deze positie is de koeling namelijk optimaal. Let
op dat de binnenzijde van de omvormer ook na installatie goed bereikbaar
blijft.
De afstand tussen de Phoenix omvormer en de accu dient zo kort mogelijk
te worden gehouden om het spanningsverlies in de kabels tot een
minimum te beperken.
3.2
E
ISEN T
Maak voor de installatie van de Phoenix omvormer gebruik van de
hulpmiddelen zoals genoemd in paragraaf 3.2.1.
gebruiksaanwijzing
.
.
.
A
V
INSTALLATIE
45