Schakel eerst de spanningsbron stroomloos, verbind de meter met de aansluitingen van
-
de te meten spanningsbron, stel op de meter het benodigde spanning- meetbereik in en
schakel pas daarna de spanningsbron in. Na beëindiging van de meting schakelt u de
spanningsbron stroomloos en verwijdert u de meetsnoeren van de aansluitingen van de
spanningsbron.
Overtuig u er voor elke spanningsmeting van, dat de meter zich niet in het stroommeet-
-
bereik bevindt.
Voor elke wisseling van het meetbereik dient u de meetpunten van het meetobject te
-
verwijderen.
-
Controleer voor elke meting uw meter resp. uw meetsnoeren op beschadiging(en).
-
Gebruik voor het meten alleen de meegeleverde meetsnoeren. Alleen deze meetsnoeren
zijn toegestaan.
Om een elektrische schok te vermijden, moet u er op letten dat u de punten van de
-
meetsnoeren en de te meten aansluitingen (meetpunten) tijdens de meting niet, ook niet
indirect, aanraakt.
-
Vermijd voor uw eigen veiligheid beslist het vochtig of nat worden van de meter resp. van
de meetsnoeren.
Werk met deze meter niet in ruimtes of bij ongunstige omgevingscondities, waarin/-bij
-
brandbare dampen of stoffen aanwezig (kunnen) zijn.
De spanning tussen een willekeurige bus van de meter en aarde mag niet groter zijn dan
-
500 VDC of 500 VAC.
-
Als er aangenomen kan worden dat gebruik zonder gevaar niet meer mogelijk is, dient u
het apparaat buiten werking te stellen en te beschermen tegen het per ongeluk in wer-
king stellen door derden. U kunt aannemen dat gebruik zonder gevaar niet meer mogelijk
is, als
– het apparaat zichtbaar beschadigd is,
- het apparaat niet meer werkt en
– na langdurige opslag onder ongunstige omstandigheden
– na transport onder moeilijke omstandigheden.
-
Schakel de meter nooit gelijk in, als hij van een koude naar een warme ruimte wordt ge-
bracht. Het daarbij ontstaande condenswater kan onder omstandigheden uw meter ver-
nielen. Laat het apparaat oningeschakeld op kamertemperatuur komen.
4