Gebruik
11.3
Beeldgegevens uitlezen via
het aanraakscherm van het
apparaat
Opslagfoliescanner starten
Voor het uitlezen van de beeldgegevens via het
aanraakscherm is geen computerverbinding
nodig. De beeldgegevens worden lokaal op de
geheugenkaart opgeslagen. Voor de overdracht
van de beeldgegevens naar de imaging-software
moet het apparaat weer met een computer wor-
den verbonden.
Er zijn twee mogelijkheden voor het uitlezen via
het aanraakscherm:
Scannen:
Voor het inlezen van het beeld worden
projectgegevens en opname-instellin-
gen voor het beeld geregistreerd en
met beeldgegevens opgeslagen.
Wanneer geen projectgegevens en
opname-instellingen worden opgege-
ven, wordt het beeld in een map opge-
slagen, met vermelding van de datum
en de tijd.
Snelscannen:
De beeldgegevens worden zonder
extra informatie in een map opgesla-
gen, met vermelding van de datum en
de tijd.
Met Hulp op het touchscreen kan extra
informatie over het bedienen van het
apparaat op het touchscreen worden
opgeroepen.
Voorwaarde:
ü geheugenkaart (SDHC, max. 32 GB) in de
gleuf van het apparaat geplaatst.
Op
drukken om het apparaat in te schake-
❯
len.
Scannen starten:
Op het touchscreen op Scannen drukken.
❯
Projectgegevens invoeren.
❯
30
|
NL
Opname-instellingen en scanmodus selecte-
❯
ren.
Op het aanraakscherm verschijnt een anima-
tie en u wordt gevraagd om de opslagfolie
toe te voeren.
Opslagfolie pas toevoeren wanneer
de balk van de animatie groen is.
Afb. 4: Voorbeeld van een animatie, die om
de toevoer van opslagfolie vraagt
Snelscannen starten:
Op het aanraakscherm op Snelscannen
❯
drukken.
Scanmodus selecteren.
❯
Op het aanraakscherm verschijnt een anima-
tie en u wordt gevraagd om de opslagfolie
toe te voeren.
Opslagfolie pas toevoeren wanneer
de balk van de animatie groen is.
Afb. 5: Voorbeeld van een animatie, die om
de toevoer van opslagfolie vraagt
9000-608-132/14
2209V003