6.4 Test van de detectiezone
1. Haal het krammetje J1 weg.
2. Wacht 3 sec. en plaats dan het krammetje J1 terug.
De detector staat nu gedurende 3 min. in testmodus.
3. Sluit het deksel en neem een afstandsbediening.
4. Verifieer de detectiezone. Bij elke detectie zullen de
3 controlelampjes branden (het branden van de
controlelampjes kan door het zonlicht soms moeilijk te
zien zijn).
Indien de detector op inbraak werd geprogrammeerd,
zal de centrale een vocaal bericht geven.
Na de testperiode zal de detector zich op normale
werking zetten (de controlelampjes zullen niet meer
branden).
5. Voer een reële test van uw detector door (zie hieronder).
Na de testperiode kunt u deze test zoveel keer als nodig, opnieuw doorvoeren.
OPGELET: bij het openen van de detector kunnen de sirenes in werking treden (zelfbeveiliging).
7. Test
1. Neem uw afstandsbediening en verlaat absoluut de beveiligde zones.
2. Zet de centrale op Totale beveiliging..
3. In deze fase van de test dient u buiten het bereik van de detector te blijven en hem gedurende 3 min. niet
meer te solliciteren.
• Indien de detector geprogrammeerd werd op "inbraak":
centrale: inschakeling van de sirene + telefoontransmissie
externe sirene: alarmsignaal + knipperen van het flitslicht gedurende 15 min.
• Indien de detector geprogrammeerd werd op "vooralarm 3" (luid):
centrale: inschakeling van de sirene gedurende 15 sec.
externe sirene: verzwakt of luid alarmsignaal + knipperen van het flitslicht gedurende 15 sec.
• Indien de detector geprogrammeerd werd op "vooralarm 2" (zwak):
centrale: geluidsbips gedurende 5 sec.
externe sirene: verzwakt alarmsignaal + knipperen van het flitslicht gedurende 5 sec.
De werking van de detector is nu gecontroleerd.
OPGELET: de detector mag gedurende 3 min. niet meer gesolliciteerd worden alvorens opnieuw
operationeel te zijn.
33
Krammetje J1
NL