Figuur 29
1. Reflectors (motorkap)
7.
Laat het bestuurdersplatform zakken en
vergrendel het.
8.
Breng het serielabel aan naast het serielabel
van de machine.
Gebruiksaanwijzing
Plaats de standlichten (voor en achter). Druk op de
bovenkant van de schakelaar. De schakelaar wordt
verlicht en de rode (achter) en witte (voor) standlichten
gaan branden.
Koplampen afstellen
Stel de koplampen zo af dat het horizontale deel van
de grens van de stralenbundel 2,0% naar beneden
is gekanteld.
1.
Zet de moer los waarmee de koplampen aan de
beugel zijn bevestigd.
2.
Stel de koplampen manueel af.
g035914
3.
Draai de moer vast om de lamp in de juiste
stand te borgen.
De lichten bedienen
Symbolen verlichting
De bedieningsorganen van de verlichting worden
aangegeven met de symbolen afgebeeld in
1. Gevarenverlichting
2. Richtingaanwijzers
Koplampen
Deze werken op precies dezelfde manier als de
standlichten, behalve dat de contactschakelaar
in stand 2 moet staan om de koplampen te doen
branden.
Gevarenverlichting
Druk de bovenkant van de schakelaar voor de
gevarenverlichting in om alle 4 de richtingaanwijzers
te laten knipperen. Het is niet nodig om de
contactschakelaar hiervoor in te schakelen.
13
Figuur
Figuur 30
3. Lampen – Aan/Uit
30.
g028277