4.1.3.6. Driefasen met 3 draden Y (met 3 stroomsensoren): 3P-3WY
■ Verbind de klem VE/GND met de aarde.
■ Verbind de klem V1 met de fase L1.
■ Verbind de klem V2 met de fase L2.
■ Verbind de klem V3 met de fase L3.
■ Sluit de stroomsensor I1 aan op de fase L1.
■ Sluit de stroomsensor I2 aan op de fase L2.
■ Sluit de stroomsensor I3 aan op de fase L3.
Controleer altijd of de pijl van de stroomsensor naar de
lading wijst. De fasehoek zal zo correct zijn voor de ver-
mogensmetingen en de andere metingen die van de fase
afhangen.
4.1.3.7. Driefasen met 3 draden
■ Verbind de klem VE/GND met de aarde.
■ Verbind de klem V1 met de fase L1.
■ Verbind de klem V2 met de fase L2.
■ Sluit de stroomsensor I3 aan op de fase L3.
Controleer altijd of de pijl van de stroomsensor naar de
lading wijst. De fasehoek zal zo correct zijn voor de ver-
mogensmetingen en de andere metingen die van de fase
afhangen.
4.1.4. DRIEFASEN VOEDINGSNETTEN MET 4 DRADEN Y
4.1.4.1. Driefasen met 4 draden Y (met 4 stroomsensoren): 3P-4WY
■ Verbind de klem N met de nulleider.
■ Verbind de klem VE/GND met de aarde.
■ Verbind de klem V1 met de fase L1.
■ Verbind de klem V2 met de fase L2.
■ Verbind de klem V3 met de fase L3.
■ Sluit de stroomsensor IN aan op de nulleider.
■ Sluit de stroomsensor I1 aan op de fase L1.
■ Sluit de stroomsensor I2 aan op de fase L2.
■ Sluit de stroomsensor I3 aan op de fase L3.
Controleer altijd of de pijl van de stroomsensor naar de
lading wijst. De fasehoek zal zo correct zijn voor de ver-
mogensmetingen en de andere metingen die van de fase
afhangen.
∆ ∆
in balans (met 1 stroomsensor): 3P-3W03
L3
L2
N
L1
IN
VN
L3
L2
L1
IN
VN
L3
L2
N
L1
IN
VN
26
I3
I2
V3
V2
V1
Figuur 23
I3
I2
V3
V2
V1
Figuur 24
I3
I2
V3
V2
V1
Figuur 25
L1
L2
L3
I1
VE/GND
L1
L2
L3
I1
VE/GND
L1
L2
L3
N
I1
VE/GND