Na het apparaat geconfigureerd te hebben, kunt u dit gaan gebruiken.
4.1. VERDEELNETWERKEN EN AANSLUITINGSMOGELIJKHEDEN VOOR DE PEL
Begin met het aansluiten van de stroomsensoren en de spanningsmeetsnoeren op uw installatie, naargelang het type verdeelnet.
De PEL moet ook geconfigureerd worden (zie § 3.5) voor het geselecteerde verdeelnet.
Controleer altijd of de pijl van de stroomsensor naar de lading wijst. De fasehoek zal zo correct zijn voor de vermogensmetingen
en de andere metingen die van de fase afhangen.
Na het voltooien en downloaden op een PC van de registratie kan de richting van de stroom (I1, I2 of I3) echter gewijzigd worden
met behulp van de software PEL Transfer. Zo kunnen de vermogensberekeningen gecorrigeerd worden.
De krokodilklemmen kunnen vastgeschroefd worden op de spanningssnoeren, waarmee de afdichting van het geheel gegaran-
deerd wordt.
Voor de metingen met een nulleider, kan de stroom gemeten worden met een sensor of berekend worden, indien er geen
sensor is.
4.1.1. EENFASE MET 2 DRADEN: 1P-2W
■ Verbind de klem N met de nulleider.
■ Verbind de klem VE/GND met de aarde (als optie op dit type
net).
■ Verbind de klem V1 met de fase L1.
■ Sluit de stroomsensor I1 aan op de fase L1.
■ Sluit de stroomsensor IN aan op de gemeenschappelijke
geleider (als optie op dit type net).
Controleer altijd of de pijl van de stroomsensor naar de
lading wijst. De fasehoek zal zo correct zijn voor de ver-
mogensmetingen en de andere metingen die van de fase
afhangen.
4. GEBRUIK
Bron
23
Lading
IN
I3
VN
V3
V2
Figuur 16
L1
N
I2
I1
V1
VE/GND