4.1.3.3. Driefasen met 3 draden
■ Verbind de klem VE/GND met de aarde.
■ Verbind de klem V1 met de fase L1.
■ Verbind de klem V2 met de fase L2.
■ Verbind de klem V3 met de fase L3.
■ Sluit de stroomsensor I1 aan op de fase L1.
■ Sluit de stroomsensor I3 aan op de fase L3.
Controleer altijd of de pijl van de stroomsensor naar de
lading wijst. De fasehoek zal zo correct zijn voor de ver-
mogensmetingen en de andere metingen die van de fase
afhangen.
4.1.3.4. Driefasen met 3 draden
■ Verbind de klem VE/GND met de aarde.
■ Verbind de klem V1 met de fase L1.
■ Verbind de klem V2 met de fase L2.
■ Verbind de klem V3 met de fase L3.
■ Sluit de stroomsensor I1 aan op de fase L1.
■ Sluit de stroomsensor I2 aan op de fase L2.
■ Sluit de stroomsensor I3 aan op de fase L3.
Controleer altijd of de pijl van de stroomsensor naar de
lading wijst. De fasehoek zal zo correct zijn voor de ver-
mogensmetingen en de andere metingen die van de fase
afhangen.
4.1.3.5. Driefasen met 3 draden Y (met 2 stroomsensoren): 3P-3WY2
■ Verbind de klem VE/GND met de aarde.
■ Verbind de klem V1 met de fase L1.
■ Verbind de klem V2 met de fase L2.
■ Verbind de klem V3 met de fase L3.
■ Sluit de stroomsensor I1 aan op de fase L1.
■ Sluit de stroomsensor I3 aan op de fase L3.
Controleer altijd of de pijl van de stroomsensor naar de
lading wijst. De fasehoek zal zo correct zijn voor de ver-
mogensmetingen en de andere metingen die van de fase
afhangen.
∆ ∆
open (met 2 stroomsensoren): 3P-3W02
∆ ∆
open (met 3 stroomsensoren): 3P-3W03
L3
L2
L1
IN
VN
L3
L2
L1
IN
VN
L3
L2
N
L1
IN
VN
25
I3
I2
V3
V2
V1
Figuur 20
I3
I2
V3
V2
V1
Figuur 21
I3
I2
V3
V2
V1
Figuur 22
L1
L2
L3
I1
VE/GND
L1
L2
L3
I1
VE/GND
L1
L2
L3
I1
VE/GND