ì
Kies de Type toegangsregel uit de lijst:
– Toepassen op alle clients: de regel geldt voor alle PC's in het netwerk.
– Geef IP-adres op of Geef MAC-adres op: de regel geldt voor een PC die u aan de
hand van het IP-adres of het MAC-adres selecteert.
ì
Voer een naam in als Opmerking van de toegangsregel.
ì
Definieer de Toegangsniveau.
U kunt Toegang tot het Internet weigeren of Surfen op het web toestaan kiezen.
Als u de optie Aangepast kiest, kunt u de volgende instellingen invoeren:
ì
Als u een Servicefilter wilt aanmaken, kiest u één van de volgende opties:
– Leg in de Filtermodus vast of de door u geselecteerde diensten toegestaan of
geblokkeerd moeten worden.
– Kies de Services die toegelaten of geblokkeerd moeten worden.
Selecteer het Protocol en voer de bijbehorende Poort in (één poortnummer,
meerdere afzonderlijke poortnummers gescheiden door komma's, het poortbe-
reik bestaand uit twee door een streepje gescheiden poortnummers of een com-
binatie hiervan, bijvoorbeeld 80,90-140,180). De weergegeven Beschrijving
helpt u de verschillende services te herkennen.
– U kunt ook services selecteren in de lijst Vooraf gedefinieerde toepassingen.
– Klik op Toevoegen om een nieuwe vermelding voor de geselecteerde, standaard-
toepassing aan te maken met de ingevoerde gegevens.
– Klik op Verwijderen om een vermelding te wissen.
ì
Klik op OK om de instellingen op te slaan.
Geavanceerde instellingen configureren
65