2.2
De sensoren
Het instrument meet altijd drie klimaat parameters"
omgevingstemperatuur, oppervlaktetemperatuur en relatieve
vochtigheid.
Met deze waarden wordt de dauwpunttemperatuur en de
Delta-T berekend. De sensoren zijn gepositioneerd aan de
bovenzijde van het instrument (zie afbeelding). De sensor
voor de oppervlaktetemperatuur (steekt iets uit) moet goed
contact maken met het oppervlak om een snelle en juiste
weergave te geven van de oppervlaktetemperatuur. In combinatie
met de DewCheck4 dock kan ook gebruik worden gemaakt van een
externe oppervlaktetemperatuur sensor.
Zie hoofdstuk 4.4 voor uitgebreide informatie over de klimaat parameters.
2.3
Het start menu
Wanneer de DewCheck wordt aangezet verschijnt het menu zoals
weergegeven in figuur 2.1. Er kan dan worden gekozen uit de volgende
submenu's.
•
Meten
•
Opslaan/log handmatig
•
Opslaan/log Interval
•
Setup/Instellingen
Figuur 2.1 Start menu met de optie "Meten" geselecteerd.
Selecteren van een menu keuze
Selecteer de functie die u gebruiken wilt m.b.v. van de pijltjestoetsen
Druk op de OK toets om de gekozen functie te activeren of een submenu te
kiezen. Let op: de geselecteerde optie wordt aangegeven door een zwarte
balk achter de letters en een ◄ symbool aan het einde van de regel.
7
.