Deze kleine inspanning komt ons milieu ten
goede.
De uitlaatgassen van interne
verbrandingsmotoren zijn giftig en kunnen
onder andere leiden tot verstikking.
Het apparaat mag alleen buitenshuis worden
gebruikt.
Vul de brandstoftank alleen buitenshuis of op
voldoende geventileerde plaatsen.
Benzine en benzinedampen zijn licht
ontvlambaar.
Houd het apparaat uit de buurt van ontvlambare
materialen en ontstekingsbronnen zoals kachels
of fornuizen.
De uitlaatgassen die hierbij ontstaan, zijn giftig
en verstikkend!
LET OP Brandgevaar!
Benzine en benzinedampen zijn licht
ontvlambaar!
Gebruikte olie moet in overeenstemming met de
geldende voorschriften worden afgevoerd.
Rook niet wanneer u tankt of het
apparaat gebruikt.
Veeg gemorste benzine onmiddellijk
op.
Start het apparaat alleen op een plek uit de buurt
van de tanklocatie.
Zorg ervoor dat de tankdop altijd goed gesloten
is. Let op mogelijke lekken.
Terwijl de motor draait of wanneer de motor heet
is, mag u de tankdop niet openen en bijtanken.
Open de tankdop langzaam zodat
benzinedampen kunnen ontsnappen.
Zorg ervoor dat de handgrepen droog, schoon
en vrij van benzinemengsel zijn.
8
Gebruik het apparaat niet zonder uitlaat en
correct geïnstalleerde uitlaatbescherming.
Raak de uitlaat niet aan. Gevaar voor
brandwonden.
Gebruik alleen de in de handleiding aanbevolen
brandstof.
Bewaar benzine alleen in daarvoor bestemde
jerrycans op een veilige plaats.
Let op! Bij verkeerd gebruik, ondeskundige
opslag of bij een defect, kan er benzine of
olie lekken. Neem in dergelijke gevallen
voorzorgsmaatregelen om milieuschade te
voorkomen. U kunt bijvoorbeeld olie en benzine
met speciale bindmiddelen absorberen.
Gebruik in geval van brand CO2-blussers om het
vuur te doven. Ook schuim, poeder of zand zijn
geschikt voor het blussen van kleine branden.
Blus benzine- en oliebranden nooit met water.
Ontploffingsgevaar!
Waarschuw in geval van nood de brandweer!
Zorg altijd dat u onder het maaihulpstuk staat
wanneer u op een helling aan het werk bent.
Zorg er altijd voor dat zich geen voorwerpen e.d.
in de draadkop, de beschermkap of de motor
ophopen.
Gebruik geen draad of iets dergelijks in de
draadspoel.
Werk alleen bij daglicht of bij goed kunstlicht.
Controleer voor elk gebruik het apparaat en zijn
componenten en beveiligingsinrichtingen op
beschadigingen of slijtage en voer eventueel
de nodige reparaties uit. Stel beschermings- en
veiligheidsinrichtingen nooit buiten werking.
Gebruik het apparaat niet als u schade of tekenen
van slijtage constateert.
Houd de machine en de accessoires schoon en
in goede staat om beter en veiliger te kunnen
werken.