Vertaling van de originele gebruiksaanwijzing
ZAtop – Modelserie SM200.40D/SM200.45D
4.5.3
Bevestiging kabelbescherming bij aandrijfschijfdiameters 400 mm en 500 mm
Instelbaarheid van + 5°/- 30° aan beide zijden. Gebruikelijke omvattingshoek 150° - 185°.
Kabelbescherming bij aandrijfschijfdiameters 400 mm en 500 mm
"
De kabelbescherming (1) wordt met twee zeskantbouten M6 x 12 - 8.8 (4) en ringen (5) aan de
desbetreffende bevestigingsplaat (3) bevestigd.
"
Dankzij het sleufgat in de bevestigingsplaat (3) kan de benodigde afstand tot de kabels met de
zeskantbouten M6 x 12 - 8.8 (4) worden ingesteld.
Aanhaalmoment M6 - 8.8: 9,5 Nm
"
De 3e kabelafspringbeveiliging (2) wordt met twee zeskantbouten M8 x 16 - 8.8 (6) en ringen (7)
aan de behuizing bevestigd.
"
Dankzij het sleufgat in de 3.e kabelafspringbeveiliging (2) kan de benodigde afstand tot de kabels
met de zeskantbouten M8 x 16 - 8.8 (6) worden ingesteld.
Aanhaalmoment M8 - 8.8: 9,5 Nm
4.6
Octrooisituatie
Neem de patentsituatie in acht bij de toepassing van liftaandrijvingen in de schacht. Bij
gebruik van de ZAtop SM200.40D/SM200.45D overeenkomstig onze montagevoorstellen
bestaan er geen patentproblemen. Neem in geval van twijfel contact op met de
ZIEHL-ABEGG SE.
"
Bij de montage van de liftaandrijving in de liftschacht kan de liftaandrijving bovenaan in de schacht
worden geplaatst, met de aandrijfas parallel aan de dichtste muur.
"
De liftaandrijving mag niet boven de cabine worden opgehangen.
"
De liftaandrijving dient aan een schachtgeraamte, bevestigingsrails of draagbalken worden
bevestigd. De liftaandrijving mag niet op alle vier geleidingsrails worden geplaatst of hieraan
worden bevestigd.
"
Als de draagbalk die de liftaandrijving ondersteunt, aan één muur is bevestigd, moet de
liftaandrijving rechtop worden geïnstalleerd. Een hangende bevestiging is niet toegestaan!
5 Elektrische installatie
5.1
Veiligheidsmaatregelen
Werkzaamheden aan elektrische onderdelen mogen alleen door een elektricien of elektrisch
geschoolde personen onder toezicht van een elektricien gedaan worden volgens de regels der
techniek.
Bij alle werkzaamheden aan spanningvoerende onderdelen of leidingen moet altijd een tweede
persoon aanwezig zijn die in noodgevallen de machine kan uitschakelen.
Elektrische inrichtingen moeten regelmatig worden gecontroleerd: losse verbindingen moeten weer
worden aangesloten, beschadigde leidingen of kabels moeten direct worden vervangen.
De schakelkast resp. alle elektrische stroomunits moeten altijd afgesloten zijn. De toegang is alleen
aan bevoegde personen met sleutel of speciaal gereedschap toegestaan.
Elektrische inrichtingen nooit met water of ander vloeistoffen reinigen.
A-TBA17_02-NL 1910 Index 005
Art.-nr. 01010556-NL (EU-BD 819/2)
15/80
Elektrische installatie