Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Bewortelbaarheid; Invloed Van Bodemvocht En Organische Stofgehalte; Ruimtelijke Variabiliteit - EIJKELKAMP 06.15 Gebruiksaanwijzing

Penetrologger set
Inhoudsopgave

Advertenties

Ter beoordeling van de draagkracht kan er voor verschillende toepassingen een kritieke grens gesteld worden.
Is de indringingsweerstand hoger dan de kritieke grens, dan is de draagkracht goed, is de indringingsweerstand
lager, dan is de draagkracht onvoldoende.
In Appendix 1 zijn de kritieke grenzen voor de draagkracht van graslandgronden en sportvelden opgenomen,
alsmede de aanbevelingen voor het formaat van de te gebruiken conussen bij metingen met de penetrologger.
1.2

Bewortelbaarheid

Als richtlijn voor bewortelbaarheid kan worden aangehouden dat wortels een kracht van niet meer dan 1 MPa
zullen uitoefenen op bodemdeeltjes. Echter, wortels maken tijdens de groei gebruik van macro-poriën en
scheuren in de grond, terwijl ze bovendien om stenen heen groeien. De penetrologger kan dat niet, waardoor
de kritieke grens voor wortelgroei hoger ligt dan 1 MPa zoals gemeten door de penetrologger.
Volgens Locher & De Bakker (1990) kan ongestoorde wortelgroei plaatsvinden bij indringingsweerstanden lager
dan 1,5 MPa. Een waarde van circa 3 MPa kan worden beschouwd als de bovengrens voor wortelgroei. Een
verminderde beworteling (indringingsweerstand van 1,5-3 MPa) leidt tot een verminderde water- en
nutriëntenopname, met als gevolg een verminderde gewasopbrengst.
1.3

Invloed van bodemvocht en organische stofgehalte

De indringingsweerstand van de bodem is onder meer gerelateerd aan bodemvochteigenschappen. Hoe hoger
het bodemvochtgehalte, hoe lager de indringingsweerstand en hoe lager de draagkracht. Het is dus van belang
dat, indien men indringingsweerstanden van verschillende perioden met elkaar wil vergelijken (bijvoorbeeld
voor en na een bepaalde grondbewerking), de bodemvochtomstandigheden tijdens de metingen vergelijkbaar
zijn. In de praktijk is het zorgen voor vergelijkbare vochtomstandigheden het eenvoudigst door de
indringingsweerstand bij veldcapaciteit (pF 2) te bepalen.
Het organische stofgehalte heeft een gunstige werking op de mechanische sterkte van de bodem. Een venige
toplaag met een lage bulkdichtheid heeft een zelfde indringingsweerstand als een zandige toplaag met weinig
organische stof (zie ook Appendix 1).
1.4

Ruimtelijke variabiliteit

Bij het bepalen van de indringingsweerstand dient rekening gehouden te worden met de ruimtelijke variabiliteit
van bodems. Op perceelsniveau kunnen de verschillen in textuur, structuur of organische stofgehalte aanzienlijk
verschillen. Aangezien al deze factoren de indringingsweerstand beïnvloeden, is het noodzakelijk een aantal
herhalingsmetingen uit te voeren om een representatieve waarde te verkrijgen.
De hoeveelheid uit te voeren herhalingsmetingen hangt af van de gewenste nauwkeurigheid en van de natuur-
lijke variabiliteit van de bodem. In de literatuur (bijvoorbeeld Campbell & O'Sullivan, 1991) wordt aangeraden 10
metingen per plot uit te voeren. De onderlinge afstand tussen de meetpunten is minimaal 50 à 60 cm in
verband met vervorming van de bodem door het inbrengen van de penetrologger. De Nederlandse norm voor
elektrische sonderingen (NEN 5140, 1996) raadt een onderlinge afstand aan van tenminste 100 cm.
De selectie van representatieve meetlocaties zal per toepassing variëren. Indien de algemene
indringingsweerstand van een perceel bepaald wordt, zal niet in een tractorspoor gemeten moeten worden,
terwijl dit wel gewenst is indien een maat voor de compactie als gevolg van berijding verkegen moet worden.
4

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Gerelateerde Producten voor EIJKELKAMP 06.15

Inhoudsopgave