18. ONDERHOUDEN
Het is gemakkelijker om een machine in goede conditie te houden of de beste prestaties te leveren
door hem op elk moment te onderhouden dan hem te repareren nadat hij defect is geraakt.
(1) Dagelijks onderhoud (door operator)
(a) Vul het smeermiddel voordat u de machine elke dag start.
(b) Als de temperatuur van de spindel oververhitting of een vreemd geluid veroorzaakt, stop de
machine dan onmiddellijk om de spindel te controleren zodat deze nauwkeurig blijft werken.
(c) Houd het werkgebied schoon; maak de bankschroef, frees en het werkstuk los van de tafel;
schakel de stroombron uit; verwijder spanen of stof van de machine en volg de instructies
voor smering of het aanbrengen van een roestwerende laag olie voordat u de machine
verlaat.
(2) Wekelijks onderhoud
(a) Maak de kruiskopschroef schoon en bestrijk hem met olie.
(b) Controleer of het glijoppervlak en de draaiende onderdelen onvoldoende
smeermiddel hebben. Als het smeermiddel onvoldoende is, vul het dan bij.
(3) Maandelijks onderhoud
(a) Stel de nauwkeurige spleet van de slede in op zowel de dwars- als de langsinvoer.
(b) Smeer het lager, de worm en de wormas om slijtage te voorkomen.
(4) Jaarlijks onderhoud
(a) Zet de tafel in horizontale positie om de nauwkeurigheid te behouden.
(b) Controleer het elektrische snoer, de stekkers en schakelaars minstens één keer per jaar om
losraken of slijtage te voorkomen.
19. REINIGEN & SMEREN
(1) Uw machine is tijdens het transport met een zware vetlaag beschermd. Deze coating moet
volledig worden verwijderd voordat de machine in gebruik wordt genomen. U kunt een in de
handel verkrijgbare ontvetter, kerosine of een soortgelijk oplosmiddel gebruiken om het vet van
de machine te verwijderen, maar zorg ervoor dat het oplosmiddel niet op de riemen of andere
rubberen onderdelen terechtkomt.
(2) Smeer na het reinigen alle mogelijke roestige oppervlakken in met een licht smeermiddel.
Smeer alle punten in Fig.1. met een machineolie met een gemiddelde consistentie.
(4) Smeerpunten zoals aangegeven in pijlen.
20. PROBLEEMOPLOSSING
(1) Draait niet na inschakelen:
(a) Onderbreking hoofdschakelaar terwijl volt onregelmatig is - Pas de ingangsspanning aan en
trek de hoofdschakelaar terug.
(b) Zekering in schakelkast defect - vervangen door nieuwe zekering.
(c) Bij te veel stroom springt het overbelastingsrelais automatisch weg - Druk op het
overbelastingsrelais en het keert terug naar de juiste positie.
-17-