VERLICHTING
Lichtschakelaar
Draai aan de ring op de
de linkerkant van het stuurwiel.
Dagrijverlichting.
Positielichten.
Dimlicht.
AUTO Het dimlicht, de positielichten
en het instrumentenpaneel
gaan automatisch aan
of uit, afhankelijk van de
omgevingsverlichting.
16
Grootlicht/dimlicht
hendel aan
1
OFF
2
3
Mistlicht achter (indien uitgerust)
2
1
3
OFF
Knipperen met grootlicht:
Trek de hendel naar achteren.
Constant grootlicht: Duw de
hendel naar voren.
Deactiveren: Trek de steel naar
achteren.
OFF
Druk op de knop aan de voor-
zijde van de hendel om het mist-
licht in of uit te schakelen.
Richtingaanwijzers
Kort knipperen: Beweeg de
1
hendel omhoog of omlaag tot u
1
weerstand voelt en laat de hendel
dan weer los. De richtingaanwij-
zers knipperen drie keer*.
Continu knipperen: Beweeg de
2
hendel volledig omhoog of om-
2
laag.
*Als de functie actief is via de buiten-
verlichtingsinstellingen in het centra-
le display, raadpleeg dan het Hand-
boek voor Eigenaren.