Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Controle Van De Bijverwarming; Bescherming Tegen Oververhitting Van De Zonnekring - De Dietrich SOL AEL Installatie-, Gebruikers En Servicehandleiding

Inhoudsopgave

Advertenties

SOL AEL
Fase Beschrijving van de werking
De zonnestraling verwarmt de warmteoverdrachtvloeistof van de collector. Om de circulatiepomp in te schakelen, moet
1
de collector (CMIN) een minimum temperatuur van 30°C hebben en moet er een temperatuurverschil van 6 K zijn tussen
de temperatuur van de collectoren en het SWW-toestel.
In de automatische ijkingsfase die hierop volgt (instelparameter tu, standaardinstelling 3 minuten) werkt de zonnepomp
2
(relais 1) op vol vermogen (100%) om de temperatuur in de zonnekring te stabiliseren.
Vervolgens wordt de werking van de zonnepomp op dynamische wijze berekend om het referentie temperatuurverschil
3
(parameter DT, standaardinstelling 20K) tussen de collectoren en het warmwatertoestel te behouden.
Het systeem laadt het warmwatertoestel afhankelijk van de in de collectoren beschikbare warmte wanneer de
4
richttemperatuur bereikt is (instelparameter SX, standaardinstelling 60).
Wanneer de temperatuur in de sensoren de maximum waarde bereikt (instelparameter CMAX, fabrieksinstelling 110°C),
5
schakielt de zonnepomp in om de sensoren af te koelen.
De pomp werkt totdat de temperatuur van de collectoren 5 K minder is dan de parameter CMAX en/of totdat de maximum
opslagtemperatuur (80°C) in de boiler bereikt is.
Wanneer er minder zon is, daalt de temperatuur van de collectoren en is die van het warmwatertoestel stabiel.
6
Zodra de temperatuur van de sensoren weer onder de temperatuur van het warmwatertoestel komt, wordt het
7
warmwatertoestel afgekoeld tot aan zij richttemperatuur.
Wanneer de richtwaarde SX bereikt is, schakelt de circulatiepomp uit, de temperatuur van de collectoren daalt opnieuw
8
en die van het warmwatertoestel vermindert afhankelijk van de verbruikte warmte.
06/02/2013 - 300028516-001-02
De koelfunctie van het warmwatertoestel werkt niet
wanneer de buisvormige collectoren gebruikt worden
(functie FT actief).
3.3.2.

Controle van de bijverwarming

De inbedrijfstelling van de bijverwarming wordt per kwartier
geprogrammeerd over een periode van 24 uur. Met de regelaar zijn
3 werkingswijzen mogelijk, dankzij een omschakelaar met 3 standen.
4 De bijverwarming werkt op de geprogrammeerde tijden overdag
en 's nachts, wanneer de omschakelaar op E staat.
4 De bijverwarming werkt uitsluitend 's nachts op de voor de nacht
geprogrammeerde tijden, wanneer de omschakelaar op Z staat.
4 De bijverwarming is volledig uitgeschakeld wanneer de
omschakelaar op 0 staat.
Met de parameter RAP kan de bijverwarming op 24 uur
geforceerd worden, maar deze schakelt uit wanneer de
richttemperatuur (THRn) bereikt is of wanneer de
circulatiepomp werkt.
3.3.3.
Bescherming tegen oververhitting van de
zonnekring
De regelaar bezit verschillende voor de gebruiker transparante
functies, waarmee oververhitting van de elementen van de installatie
beperkt wordt.
3. Technische beschrijving
10

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave