Gebruik
Bij gaslucht moeten de volgende
veiligheidsmaatregelen worden ge-
nomen:
– Alle open vuur moet direct worden
gedoofd.
– Alle ramen en deuren moeten onmid-
dellijk worden geopend.
– Het gasstopcontact en de hoofd-
kraan moeten onmiddellijk worden
gesloten, resp. dichtgedraaid.
– Alle gasgestookte apparaten moeten
worden uitgeschakeld.
– Ruimten waarin een gaslucht hangt
mogen niet met open vuur worden
betreden.
– Er mogen geen lucifers worden aan-
gestoken, er mag geen aansteker
worden gebruikt en er mag niet wor-
den gerookt.
– Het is verboden om stekkers uit het
stopcontact te trekken, lichtschake-
laars of andere elektrische schake-
laars of elektrische bellen te bedie-
nen.
– Er moet direct contact worden opge-
nomen met het gasbedrijf in uw
woonplaats.
Deze droogautomaat mag niet wor-
den gebruikt in:
– Ruimten die bloot staan aan sterke
stofontwikkeling (bijv. door hout- of
tarwemeel). Dit in verband met het
gevaar voor een explosie.
– Ruimten zoals garages waarin brand-
bare of explosieve stoffen worden
opgeslagen (bijv. verf, lak, benzine)
of waarin dampen van zulk soort stof-
fen vrijkomen. Dit in verband met het
gevaar voor een explosie.
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
– Ingebouwde ruimten zonder directe
ventilatiemogelijkheid.
– Hallen en trappenhuizen.
Plaats uw droogautomaat niet in
vorstgevoelige ruimten.
Temperaturen die duidelijk onder het
vriespunt liggen hebben een negatief
effect op de werking van het apparaat.
Het wasgoed wordt dan niet gedroogd
en er verschijnt een foutmelding: het
controlelampje "Kreukbeveiliging/Ein-
de" in het programmaverloop knippert.
De droogautomaat mag alleen wor-
den gebruikt als er een luchtafvoer-
buis is aangesloten en als er in het ver-
trek voldoende wordt geventileerd.
De uitgestoten lucht mag niet via
een schoorsteen worden afge-
voerd en ook niet via een kanaal dat
voor de ontluchting van ruimtes met
stookplaatsen wordt gebruikt.
Rook en gassen kunnen daardoor wor-
den teruggezogen.
Het uiteinde van de luchtafvoerbuis
moet zo worden gemonteerd dat de
buis niet kan beschadigen door het
vocht dat met de luchtafvoer wordt uit-
gestoten.
Bovendien moet het uiteinde zo wor-
den gemonteerd dat het geen last kan
veroorzaken. Overlast kan ontstaan
wanneer uiteinden minder dan 4 m zijn
verwijderd van daartegenoverliggende
vensters of wanneer zijn zich bevinden
in passages, nauwe steegjes, binnen-
plaatsen en gaanderijen.
9