Algemene ventilatieaansluiting
•
De installatie van het ventilatiesysteem moet worden uit-
gevoerd volgens de geldende normen en voorschriften.
•
De aansluitingen moeten worden uitgevoerd via flexibele
slangen, die zo moeten worden geïnstalleerd dat ze een-
voudig kunnen worden vervangen.
•
Zorg ervoor dat inspectie en reiniging van de kanalen
mogelijk is.
•
Controleer of er geen verkleining van de doorlaat optreedt
in de vorm van plooien, scherpe bochten enzovoort, want
hierdoor zal de ventilatiecapaciteit afnemen.
•
Het luchtkanalensysteem moet minimaal luchtdichtheids-
klasse B zijn.
•
Om te voorkomen dat het geluid van de ventilator naar de
ventilatieapparatuur wordt overgedragen, moeten er op
geschikte locaties in het leidingsysteem geluiddempers
worden geïnstalleerd.
•
Het buitenluchtkanaal moet over zijn gehele lengte geïso-
leerd worden met dampdicht materiaal (minimaal PE30
of gelijkwaardig).
•
Zorg ervoor dat de condensatie-isolatie volledig is afge-
dicht bij verbindingen en/of toevoernippels, geluiddem-
pers, dakkappen enz.
•
De lucht moet via een buitenmuurrooster in de gevel naar
het buitenluchtkanaal worden geleid. Het buitenmuurroos-
ter moet zo worden geïnstalleerd dat het beschermd is
tegen weersinvloeden en het moet zo worden ontworpen
dat regenwater en/of sneeuw de gevel niet kunnen bin-
nendringen of met de lucht mee in het kanaal terecht
kunnen komen.
•
Bij het plaatsen van buitenlucht- en afvoerluchtkap/roos-
ter moet u erom denken dat de twee luchtstromen niet
mogen kortsluiten om te voorkomen dat de afvoerlucht
weer in de SAM S42 wordt gezogen.
•
Wanneer er externe apparatuur wordt gebruikt die effect
heeft op de ventilatie, bijvoorbeeld keukenventilatoren en
kachels, moet de warmtepomp in bedrijf zijn. Bij lage bui-
tentemperaturen is er bevriezingsgevaar.
•
Het is niet toegestaan om een kanaal in een gemetselde
schoorsteen te gebruiken voor buitenlucht.
Ventilatiestroom
De toevoerluchtstroom moet lager zijn dan de afvoerlucht-
stroom om overdruk in de woning te voorkomen.
De ventilatiecapaciteit wordt ingesteld in het menusysteem
van de warmtepomp (menu 7.1.4 - "Ventilatie").
Ontluchting aanpassen
Om in iedere kamer van de woning de noodzakelijke lucht-
verversing te verkrijgen, moeten de luchtafzuig -en aanvoer-
roosters correct worden gepositioneerd en ingeregeld.
16
Hoofdstuk 4 | Leiding- en ontluchtaansluitingen
Stel de ventilatie direct na de installatie zo in, dat deze
overeenkomt met de verwachte waarde van de woning.
Een onjuiste afstelling van de ventilatie kan leiden tot ver-
minderd rendement van de installatie en kan daarmee in
een hoger energieverbruik, een slechter binnenklimaat en
vochtschade in het gebouw resulteren.
Ventilatieaansluitingen
Toevoerlucht
Buitenlucht
SAM S42