Scherpstelling, kleur, sluitertijd en helderheid kunnen handmatig worden
ingesteld.
geeft de functies aan die bij bewegende beelden worden gebruikt en
de functies die bij stilstaande beelden worden gebruikt.
Situatiespecifieke instellingen gebruiken (scènestand)
De vooraf ingestelde functies kunnen worden gebruikt.
Na stap
en
1
→[BASIS]→[Scène stand]→selecteer een van de vijf standen
hieronder:
Sport
• Hiermee wordt onscherpte voorkomen tijdens langzaam afspelen of
pauzeren. (Bij normaal afspelen ziet de beweging van het beeld er mogelijk
niet geleidelijk uit.)
• Gebruik deze stand niet bij tl-, kwik- en natriumverlichting. Dergelijke
verlichting kan van invloed zijn op de kleur en de helderheid.
• Er kunnen horizontale lichtstrepen op glanzende of sterk reflecterende
objecten verschijnen tijdens het afspelen.
• Deze functie werkt mogelijk niet bij te weinig licht ([
• Het scherm kan gaan knipperen als deze functie binnen wordt gebruikt.
Portret
• Het scherm kan gaan knipperen als deze functie binnen wordt gebruikt.
Weinig licht
• Deze functie werkt mogelijk niet goed bij extreem donkere scènes.
Spotlight
• Foto's kunnen wit lijken als het object extreem licht is. Randen kunnen ook
extreem donker lijken.
Surf & sneeuw
• Foto's kunnen wit lijken als het object extreem licht is.
Instelling annuleren
→[BASIS]→[Scène stand]→[UIT] of
(vorige pagina)
2
Voor snel bewegende scènes
De achtergrond wordt onscherp gemaakt om mensen
duidelijker uit te laten komen
Donkere scènes worden lichter, bijvoorbeeld de
avondlucht
Voor mensen onder een spot enzovoort
Voor lichte locaties zoals stranden en skipistes
Het pictogram van de geselecteerde
scènestand verschijnt op het lcd-scherm.
] knippert).
VQT1M28
VQT1M28
39
39