A.9
Transport, verplaatsing en opslag
• Het transport (oftewel de verplaatsing van het apparaat van de ene plaats naar de
andere) en de verplaatsing (oftewel het overbrengen binnen werkplekken) moeten
plaatsvinden met gebruik van geschikte transportmiddelen.
• Raadpleeg aanwijzingen op de verpakking voor stapelen tijdens transport, hantering en
opslag.
• Tijdens de fases van het laden of lossen is het verboden zich onder geheven lasten te
bevinden. Het is onbevoegden verboden om de werkzone te betreden.
• Alleen het gewicht van de machine zelf is onvoldoende om stabiliteit te verzekeren.
• Bij het verplaatsen van het apparaat is het verboden het apparaat op te tillen of te
verankeren aan bewegende of kwetsbare delen zoals: carter, elektrische bedrading,
pneumatische onderdelen, enz.
• tijdens het verplaatsen mag het apparaat niet geduwd of gesleept worden om omkiepen
te voorkomen. Gebruik geschikte hulpmiddelen om het apparaat op te tillen.
• Zorg voor een passende omgeving, met een vlakke ondergrond, voor het lossen en
opslaan van het apparaat.
• Voor de medewerkers die belast zijn met het transport, de verplaatsing, het verschuiven
en de opslag van het apparaat zijn een geschikte opleiding en training voor het veilige
gebruik van hefsystemen en de toepassing van persoonlijke beschermingsmiddelen die
geschikt zijn voor het soort werkzaamheden dat moet worden uitgevoerd noodzakelijk.
• Verzeker u, op het moment van de verwijdering van de verankeringssystemen, ervan
dat de stabiliteit van de onderdelen van het apparaat niet afhankelijk is van de
verankering en dat deze handeling, dus, niet tot het vallen van de lading van het voertuig
leidt. Voordat componenten van het apparaat worden verwijderd dient u zich ervan te
verzekeren dat alle verankeringssystemen verwijderd zijn.
A.10
Installatie en montage
• De beschreven handelingen dienen op grond van de in het land van gebruik geldende
actuele veiligheidsrichtlijnen en -voorschriften te worden uitgevoerd;
• De stekker moet, indien aanwezig, ook bereikbaar blijven nadat het apparaat op de
definitieve plaats is gezet.
• de apparaten zijn niet geschikt om buiten en/of op plaatsen geïnstalleerd te worden
waar zij aan weersinvloeden (regen, direct zonlicht e.d.) blootgesteld zijn.
A.11
Elektrische aansluitingen
• Het voedingssysteem moet geschikt zijn voor de vermelde stroomsterkte van het
aangesloten apparaat; de aansluiting moet worden uitgevoerd in overeenstemming met
de in het land van gebruik geldende richtlijnen en voorschriften.
• Informatie over de voedingsspanning en frequentie van het apparaat staat vermeld op
het typeplaatje.
• Installeer tussen de voedingskabel en elektrische leiding een hooggevoelige,
thermische overbelastingsbeveiliging aan die berekend is op het vermogen van het
apparaat, zoals vermeld op het typeplaatje, met een contactopening die de volledige
afsluiting mogelijk maakt in omstandigheden van overspanningscategorie III, uitgevoerd
volgens de geldende voorschriften.
Voor de juiste doorsnede van de schakelaar of van de stekker de op het typeplaatje van
het apparaat aangegeven opgenomen stroom raadplegen.
• Indien de voedingskabel beschadigd is of te kort is, dan dient hij door de Klantenservice
of in ieder geval door gespecialiseerd personeel vervangen te worden, teneinde elk
risico te vermijden.
10