Plaatsing
Plaatsingprocedure
De volgende instructies bevatten informatie en richtlijnen voor de plaatsing
en bediening van het instrument.
Omgeving
Normale schone laboratoriumcondities bieden doorgaans een bevredigende
operationele omgeving maar er moet rekening worden gehouden met de
volgende punten.
Indien mogelijk moet een aparte ruimte beschikbaar zijn voor de
omdat hierdoor de beste controle over de directe omgeving kan worden
geboden.
Ventilatie moet voldoende zijn voor alle gebruikscondities.
De temperatuur moet redelijk constant ongeveer 22°C zijn.
Relatieve luchtvochtigheid mag niet te hoog zijn.
Het instrument mag niet in direct zonlicht staan.
Het is ook belangrijk dat de diverse isotopen uit de buurt van het instrument
in een andere ruimte worden bewaard. Alleen de radioactieve monsters die
daadwerkelijk worden gemeten mogen te allen tijde in het laboratorium
aanwezig zijn om de achtergrond op een laag niveau te houden.
Elektrisch vermogen
Er moeten twee stopcontacten, allebei geaard, beschikbaar zijn, met, indien
mogelijk, een aparte voedingskabel voor het instrument zelf die beschikt over
een isolatieschakelaar en een zekeringenkast. Als overmatige schommelingen
van de netspanning worden verwacht, dan kan een noodvoeding
(Uninterruptable Power Supply, UPS) nodig zijn.
Hoofdstuk 7
WIZARD
2
33