Banden en
velgen
-
Verwijder
vastzittende voorwerpen
uit
het bandprofiel
en
tussen de banden
(bij
dubbele
montage).
Kontroleer de
banden
op slijtage,
ingere-
den voorwerpen en andere beschadigin-
gen.
Kontroleer
de
bevestiging
van de
wielen.
Verlichting
en instrumenten
Kontroleer
de
werking
van de
verlichting,
richtinglichten,
remlichten
evenals de
in-
strumenten.
-
Kontroleer de werking van kla<on,
ruite-
wissers
en -sproeiers.
Bestuurdersstoel
en
spiegels
-
Zet
de stoel en de spiegels in
de
juiste
stand.
Volgwagen
-
Controleer de bevestiging
en de
werking
van
de koppeling.
-
Controleer de aansluitingen van verlich-
ting
en
remmen.
Luchtdruk remsysteem
-
Tap het
water
uit
de luchtketels
af
door
aan
de ring te trekken.
-
Controleer
in
de
winter
het
vloeistofpeil
in de
vorstbeveiliger; vul het reservoir
zo-
nodig met
spiritus
en glycol.
WEKELIJKS
ONDERHOUD
Hydrau
lische stuurbekrachtigi
ng
Controleer
bij
afgezette
motor
of
de
vfoeistof
tot
ongeveer
2
cm
boven
de
bo-
venste markering
op de
peilstaaf A
reikt. Vul
zonodig
vloeistof
bij. Start
de
motor. Bij
sta-
tionair
draaiende
motor
moet
de
vloeistof
tot
aan
de
bovenste markering
op de
peil-
staaf
reiken. Draai
bij
een
stilstaande wagen
en draaiende
motor niet
aan
het
stuurwiel.
Ten
gevolge
van
de
hoge drukken
zou
de
stuurinrichting
kunnen worden beschadigd.
.,-
ii,
27