5.1.3. CONTROLE VAN DE AANSLUITDRUK
Controleer of het apparaat geschikt is voor het aanwezige
type gas, aan de hand van de gegevens op het typeplaatje
(als deze niet overeenkomen, volg dan de instructie op uit
par. "Aanpassing aan een andere gassoort"). De aansluitdruk
wordt gemeten terwijl het apparaat in werking is, door gebruik
te maken van een manometer (min. 0,1 mbar).
• Verwijder het bedieningspaneel.
• Verwijder de afdichtingsschroef "N" van de drukaansluiting
en verbind de manometer "O" (fig. 2A en 2B).
• Vergelijk de waarde die wordt gemeten door de
manometer met de gegevens in tabel B (zie Bijlage
handleiding)
• Als de manometer een druk meet die buiten het
waardenbereik van tab.A ligt, mag het apparaat niet
worden ingeschakeld en dient u contact op te nemen met
uw gasbedrijf.
5.1.4 GASDRUKREGELAAR
• De gastoevoerlijn moet een voldoende grote doorsnede
hebben en de hoeveelheid gas verzekeren die nodig is
om alle apparaten die erop zijn aangesloten volledig te
laten functioneren.
Als de gasdruk hoger is dan de voorgeschreven waarde of
moeilijk te regelen is (onstabiel), moet er een
gasdrukregelaar (artikelnr. 927225) vóór het apparaat op
een gemakkelijk te bereiken plaats worden gemonteerd.
De drukregelaar moet bij voorkeur horizontaal worden
gemonteerd, om een goede druk aan de uitgang te
verzekeren:
• "1" zijde gasaansluiting van het net.
• "2" drukregelaar;
• "3" zijde gasaansluiting naar het apparaat;
De pijl op de regelaar (
het gas stroomt.
2
LET OP! Deze modellen zijn ontworpen en gecertificeerd
voor het gebruik met methaan- of propaangas. Voor
methaangas is de drukregelaar op het spruitstuk ingesteld
op 8" Wk. (20 mbar).
5.1.5. CONTROLE VAN DE PRIMAIRE LUCHT
De primaire lucht is nauwkeurig afgesteld wanneer de vlam
niet loslaat wanneer de brander koud is, en er geen
vlaminslag is als de brander warm is.
•
Draai de schroef "A" los en plaats de beluchter "E" op de
afstand "H" aangegeven in tabel A; draai de schroef "A" weer
vast en sluit hem hermetisch af met de lak (fig. 3A).
) geeft aan in welke richting
3
1
5.1.6.
AANPASSING
GASSOORT
In de tabel B "technische gegevens/sproeiers" wordt het
type sproeier vermeld waarmee de door de fabrikant
geïnstalleerde sproeiers moeten worden vervangen (het
nummer is in het sproeierlichaam gestanst).
Controleer aan het einde van de procedure de hele volgende
controlelijst:
Check
• vervanging brandersproeier(s)
• juiste regeling van primaire lucht naar de brander(s)
• vervanging waakvlamsproeier(s)
• vervanging schroef/schroeven van het minimum
• juiste regeling waakvlam(men) indien nodig
• juiste regeling van de voedingsdruk
(zie tab. technische gegevens/sproeiers)
• breng het (bijgeleverde) zelfklevende plaatje
aan met de gegevens van de nieuwe gebruikte
gassoort
5.1.6.1. VERVANGING VAN DE SPROEIER VAN DE
HOOFDBRANDER
• Schroef de sproeier "C" los en vervang hem door de
sproeier die overeenkomt met de gewenste gassoort
(Tab. B, fig.3A) en houdt u aan de gegevens van de
volgende tabel.
• De diameter van de sproeier is in honderdste millimeters
vermeld op het lichaam ervan.
• Schroef de sproeier "C" weer helemaal vast.
5.1.6.2. VERVANGING VAN DE SPROEIER VAN DE
WAAKVLAMBRANDER
• Draai de schroefverbinding "H" los en vervang de sproeier
"G" door de sproeier die geschikt is voor de gassoort
(Tab. B, fig. 3B).
• Het nummer dat de sproeier identificeer t wordt
aangegeven op het lichaam ervan.
• Draai de schroefverbinding "H" weer vast.
5.2. ELEKTRISCHE APPARATEN
5.2.1. ELEKTRISCHE AANSLUITING
WAARSCHUWING! Alvorens de aansluiting uit te voeren,
dient te worden gecontroleerd of de gegevens op het plaatje
overeenstemmen met de netspanning en -frequentie.
• Om toegang te krijgen tot het klemmenbord moet het
bedieningspaneel
gedemonteerd door de bevestigingsschroeven los te halen
(fig. 4A 1-2).
• Sluit het elektrische snoer aan op het klemmenbord zoals
aangegeven wordt op het bij het apparaat geleverde
schakelschema.
• Blokkeer het elektrische snoer door middel van de kabelklem.
WAARSCHUWING! De fabrikant kan op geen enkele wijze
aansprakelijk gesteld worden als de voorschriften voor
ongevallenpreventie niet in acht genomen worden.
AAN
EEN
ANDERE
(Fig. 4A- Tab.C).
van
het
apparaat
Ok
worden
59