Inhoudsopgave
Advertenties
Verdieping-
stations
De verdiepingstations moeten een unieke CAN-bus knooppunt
ID hebben. De ID wordt ingesteld met de adresselector en
kan worden ingesteld op een waarde van 1 tot 99. Raadpleeg
"EVAC-bedrading en adresselectie" op pagina 5-7 voor de set-up
van het systeem.
OPMERKING:
ID 0,0 wordt enkel gebruikt om een cabinestation
te benoemen. Alle in- en uitgangen van een verdiepingstation zijn
instelbaar in het instelmenu van het station aan de ingang.
Verdiepingstations worden genoemd met gebruik van drie tekens,
die ofwel letters, a-z, of cijfers, 0-9, moeten zijn.
STAND-BY modus
Alle in- en uitgangen zijn uitgeschakeld.
EVAC-modus
Elke uitgang die is ingesteld als "alarmknop ack" knippert om aan
te geven dat de unit zich in EVAC-modus bevindt.
Elke ingang die is ingesteld als "alarmknop" stuurt bij activering
een alarm naar het station aan de ingang. Wanneer het station aan
de ingang het alarm heeft geregistreerd, wordt de ingang uitge-
schakeld en veranderen de uitgangen, die zijn geconfigureerd als
"alarmknop ack", de frequentie waarmee de LED knippert.
Verdiepingstations staan standaard in EVAC-modus als ze worden
geactiveerd en hebben een lagere CAN-bus knooppunt ID dan het
aantal ingestelde units in het systeem. Alle andere verdiepingsta-
tions zijn ingesteld in stand-by modus.
BRAND-modus
Twee verdiepingstations en het cabinestation kunnen worden
gebruikt als brandunits. Het cabinestation is automatisch een bran-
dunit. De verdiepingstations die brandunits dienen te zijn, dienen
als dusdanig ingesteld te worden in het instelmenu.
In de BRAND-modus is het cabinestation altijd verbonden met
de audiobus en elk geluid dat wordt doorgestuurd zal hoorbaar
zijn door de luidspreker van het cabinestation. Wanneer een
ingang van een cabinestation is ingesteld als "alarmknop", zal de
luidspreker worden uitgeschakeld, de microfoon worden ingescha-
keld en zal de unit geluid via de audiobus verzenden.
21
SafeLine EVAC v.2.1.0 NL
Advertenties
Inhoudsopgave
