Let op de omgevings
temperatuur en de
beluchting
Afhankelijk van de klimaatklasse"
(zie het typeplaatje) kan het apparaat bij
de volgende omgevingstemperaturen
gebruikt worden:
Het typeplaatje bevindt zich links
onderaan in het apparaat
klimaatklasse
SN
N
ST
T
Als de omgevingstemperatuur tot onder
de toelaatbare temperatuurgrens daalt,
dan kan het in de diepvriesruimte te warm
worden. In het ongunstigste geval kunnen
de diepvrieswaren ontdooien.
Apparaten met een
omgevingstemperatuur schakelaar
kunnen na het inschakelen bij een
omgevingstemperatuur van +16 °C tot
+10 °C gebruikt worden.
Om in te schakelen: de schakelaar
afb. 2/1 indrukken
niet meer zichtbaar. In het apparaat
blijft de binnenverlichting met
verminderde helderheid branden. Als
de omgevingstemperatuur boven
+16 °C stijgt, de schakelaar weer
uitschakelen.
toegestane
kamertemperatuur
+10 °C tot 32 °C
+16 °C tot 32 °C
+16 °C tot 38 °C
+16 °C tot 43 °C
markering 0" is
Beluchting
De lucht aan de achterzijde van het
apparaat wordt warm. De verwarmde
lucht moet ongehinderd afgevoerd
kunnen worden. Anders moet de
koelmachine meer presteren waardoor
het energieverbruik toeneemt. De be en
ontluchtingsopeningen mogen dan ook
nooit worden afgedekt!
Inschakelen van het
apparaat
Temperatuurkiezer afb. 2/2 uit stand
0" draaien.
De binnenverlichting is bij geopende deur
ingeschakeld.
Instellen van de
temperatuur
Voor gevoelige levensmiddelen adviseren
wij de levensmiddelen niet warmer dan bij
+4 ºC op te slaan.
Bij een gemiddelde instelling wordt in
de koudste zone afb. 9 ca. +4 ºC bereikt.
Een hogere instelling betekent een lagere
temperatuur in de koel en
diepvriesruimte.
Wij adviseren:
S voor het kortstondig opslaan van
levensmiddelen:
lage instelling (energiebesparend
gebruik)
nl
53