Gebruiksaanwijzing
MACHINE INSTELLEN EN CONTROLEREN
Instellingen in het parametermenu
De hiernavolgend beschreven instellingen zijn in de regel in de drukopdracht vervat en moeten
dan niet worden uitgevoerd. Manuele instellingen, die voor de overdracht van een printopdracht ge-
daan werden, worden door de instelligen in de printopdracht overschreven.
Voor meer aanwijzingen over de instellingsmogelijkheden in het parametermenu, zie hoofdstuk
Parametermenu
Etikettenafstand
Naar modus „Offline“ wisselen.
Etikettenafstand automatisch meten:
Toesen FEED + PROG indrukken.
De printer transporteert het etikettenmateriaal vooruit, tot twee etikettenbeginmarkeringen de eti-
kettenfotocel hebben gepasseerd. De berekende etikettenafstand wordt weergeeven en in de pa-
rameter
PRINT PARAMETERS > Materiaal lengte
PARAMETERS > Materiaal type
Weergave van de gemeten etikettenafstand:
OFFLINE
xxx.x mm
Etikettenafstand handmatig invoeren:
1. Etikettenafstand [52C] meten.
PRINT PARAMETERS > Materiaal lengte
2.
[52] Etikettenmateriaal (zelfklevende etiketten)
A Etikettenband (dragerpapier)
B Etiket
C Etiket Afstand
D Materiaalbreedte
Materiaalbreedte
1. Breedte van de materiaalbaan [52D] (inclusief dragerpapier) meten.
2. Gemeten waarde in millimeters invoeren.
Materiaal type
1.
PRINT PARAMETERS > Materiaal type
2. Voor gestanst materiaal:
voor materiaal met reflexmarkering (alleen PEM) „Reflex".
09/2022 | 00
DPM/PEM
op pagina 41.
op „Gestanst" gezet.
X OPDR
A
B
C
= „Gestanst" instellen.
SYSTEM PARAMETER > Fotocel type
overgenomen. Verder wordt de parameter
oproepen en de gemeten waarde in millimeter ingeven.
D
= „Gestanst" instellen,
62
PRINT
Inbedrijfstelling en bedrijf