LaaGSPanninGSkabeLS
toepassing volgens din Vde 0266 (is onafhankelijk van functiebehoud)
toelaatbare operationeel gebieden:
De kabels volgens deze norm kunnen in binnenruimte, in lucht of in beton gelegd worden. Directe verlegging in aarde of in water is niet
toelaatbaar. De verlegging in een pijp is nochtans toelaatbaar wanneer er een voorzorgsmaatregel is getroffen dat er in de pijp water
opeenhoping voorkomen wordt.
toepassing
Kabeleindafdichting:
De kabeleinden moeten tijdens transport, opslag en installatie waterdicht afsluitbaar zijn.
installatie
Algemeen:
De kabels moeten gelegd en verwerkt worden zodanig dat de eigenschap niet in gevaar komt.
Hierbij moet onder andere in acht worden genomen:
a) De bedrijfsvoorwaarden zoals opeenstapeling van kabels. Invloed van andere hittebronnen en bescherming tegen blootstelling van de
zon moeten met de selectie van het type kabel worden overwogen.
b) Lekstroom en corrosie.
c) Trilling (machinefundering) en schokken
d) De installatie methode met inachtneming van de geselecteerde buitenmantel dit om mechanische schade te vermijden.
e) Bescherming tegen externe invloeden, b.v. chemische oplosmiddelen.
f) Belasting door kortsluitstromen (dynamische)
De Kabel moet tegen mechanische beschadiging na installatie beschermd worden.
De binnendiameter van kabelkanalen en buizen moeten minstens een diameter van 1,5 maal de kabeldiameter hebben.
Uiterste toelaatbare temperatuur:
De laagste toelaatbaar installatietemperatuur bedraagt – 5 °C.
Deze temperatuur geld voor de kabel zelf en niet voor de omgeving. Wanneer een kabel een lage temperatuur vertoond, moet die worden
verwarmd.
Het is belangrijk dat die temperatuur gedurende de totale installatie niet onder de toelaatbare temperatuur komt.
Trekbelasting:
Bij trekken van kabels met een kabel trekkop aan de kopergeleiders bedraagt de maximale waarde van de trekkracht 50 N/mm² per geleider.
(met uitzondering van concentrisch geleider)
Buigradius:
Gedurende de installatie mag de buigradius niet onder de navolgende waarde komen:
15-maal de kabeldiameter bij éénaderig kabels
12-maal diameter bij meeraderig kabels
Bij éénmalige buiging is het toelaatbaar, bij meermalen bewerking zoals bij een warmte hoger dan 30°C en buigingen boven model, moet de
buigradius met 50 % worden verminderd. Het functiebehoud is alleen bij een algemeen buigradius van 15-maal de kabeldiameter gewaarborgd.
Montage:
Bij horizontale installaties mag de bevestigingsafstand van 80 cm in geen geval overschreden worden.
Bij de verticale installaties mag de bevestigingsafstand van 150 cm in geen geval overschreden worden.
Bij een installatie met eenaderig kabel zijn beugels van kunststof of niet magnetisch metalen te gebruiken, staalbeugels mogen alleen
gebruikt worden wanneer de magnetische cirkel niet gesloten is of de kabels worden in een driehoek gebundeld. Voor functiebehoud
mogen uitsluitend volgens DIN 4102-12 systeemgeproefde bevestiging systemen gebruikt worden.
Kabel en kabelbundels zijn zo bevestigd dat beschadigingen in vorm van afdrukpositie bij warmte-uitzetting vermeden moet worden.
Het is aan te bevelen nieuwe kabeltracés na installatie met een gelijkspanning van 5,6 kV en 8 kV minstens 15 min, echter niet langer
dan 30 min, te beproeven.
www.cabling.datwyler.com | 55